Een voorpublicatie van De Prijs van het Paradijs, over de geboorte van het soennitische terrorisme. ‘Moslims hebben niet het idee dat hun leven eindigt met een zelfmoordaanslag. Daarom zijn we in grotere mate bereid tot zelfopoffering.’
Op 6 april 1994 bracht in het centrum van de Israëlische stad Afula een jongeman zijn auto tot stilstand naast een stadsbus. De wagen had Israëlische kentekenplaten, maar de bestuurder was een 19-jarige Palestijn die 67 kilo dynamiet vervoerde. De bus waarnaast hij stopte, zat vol burgers. Vooral tieners, want vlak bij de halte bevonden zich twee middelbare scholen en veel leerlingen mochten die dag vroeg naar huis.
Om 12.25 uur ging de bom af. De explosie was zo hevig dat twee jongens vlamvatten en één verschrikkelijk moment lang brandden als fakkels. Acht Israëlische burgers kwamen om het leven en 55 raakten er gewond. De zwartgeblakerde sportschoenen van de jongens werden later gefotografeerd met het uitgebrande geraamte van de bus op de achtergrond.
Deze aanslag was de eerste in de geschiedenis waarbij de zelfmoorddader alleen burgers tot doelwit had en daarmee ook de eerste in Israël met Israëlische doden. Volgens een 19de-eeuws Engelstalig overzicht van plaatsnamen in het toenmalige West-Palestina betekent de naam Afula in het Arabisch ‘uitgescheurde (vrouw)’. De plek waar het moderne verschijnsel van tegen burgers gericht zelfmoordterrorisme het levenslicht zag, dankt zijn naam dus aan een uterusruptuur.

Willekeurig karakter
Het was een baanbrekende gebeurtenis. In 1993 hadden in de bezette Palestijnse gebieden wel al drie zelfmoordaanslagen plaatsgevonden, maar die waren tegen Israëlische soldaten gericht geweest en hadden, afgezien van het leven van de daders zelf, alleen een Palestijn het leven gekost. Deze aanslag had tot opzet om Israëlische burgers dodelijk te verwonden in hun eigen land. The New York Times berichtte: ‘Het willekeurige karakter van de aanslag wordt onderstreept door het feit dat sommige slachtoffers Israëlische Arabieren waren, onder wie een 30-jarige vrouw.’ De extremisten die het bloedbad hadden veroorzaakt – de militaire vleugel van Hamas – lieten een verklaring uitgaan waarin ze stelden: ‘Opdat niemand ons er nog langer van kan beschuldigen dat we Israëlische burgers willen doden, dringen we er bij de bezetter op aan dat hij snel de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook verlaat.’
Er zijn drie gedenktekens opgericht voor de dodelijke slachtoffers van de aanslag in Afula. Bij het bouwvallige busstation staat een granieten beeld van een in een handschoen gestoken hand die een busstuur omklemt. Vlak bij de plek waar de dader de bom tot ontploffing bracht, bevindt zich een opvallender gedenkteken. Het is een kapotte davidster op een sokkel die scheef staat, alsof het monument door de explosie aan het wankelen is gebracht, maar toch bleef staan, zij het voorgoed beschadigd. Het derde gedenkteken heeft een plek gekregen op de plaats waar de bom afging en bestaat uit een ronde steen waarop simpelweg de feiten worden weergegeven.
Zulke inscripties geven echter geen antwoord op vragen als: waarom werden Israëlische burgers een doelwit en waarom juist toen? Het lijkt erop dat de aanslag onder meer tot doel had om het plan van Israël en de PLO voor een zelfstandige Palestijnse staat tegen te houden, want Hamas was tegen deze vredesovereenkomst. Een ander doel was wraak voor de massale schietpartij van de Israëlische kolonist Baruch Goldstein, die op 25 februari van dat jaar in een moskee in Hebron 29 biddende Palestijnen had doodgeschoten.

‘Dood aan de Arabieren’
De emoties laaiden hoog op door deze zelfmoordaanslag in een nieuwe gedaante. Terwijl Palestijnse moskeeën het nieuws brachten, gingen kwade Israëliërs de straat op waarbij sommigen ‘We houden van je, Goldstein’ scandeerden en anderen ‘Dood aan de Arabieren’. Weer anderen stelden nog steeds vragen bij de vredesbesprekingen. ‘Wat de regering volgens mij ten minste moet doen,’ zei een jonge Benjamin Netanyahu, de leider van de rechtse Likoed-partij, ‘is de besprekingen opschorten en eisen dat de PLO zijn belofte waarmaakt om terrorisme te bestrijden.’
Het had er alle schijn van dat die strijd geen prioriteit had bij de PLO. Een week later, op 13 april, liep de 21-jarige Amar Amarna om 09.30 uur het busstation in van Hadera, gelegen tussen Haifa en Tel Aviv. Hij droeg een tas met twee kilo acetonperoxide, een springstof die hij eigenhandig had vervaardigd. Toen tien minuten later een bus het station verliet, bracht hij zijn bom tot ontploffing met zes doden en dertig gewonden tot gevolg. Een tweede bom explodeerde toen reddingswerkers op de plek arriveerden. Een pamf let van Hamas liet onheilspellend weten dat dit ‘de tweede in een reeks van vijf aanslagen’ was geweest. Een nieuwe verschrikking was begonnen.
Achteraf bleek het de tweede zelfmoordactie van 114 aanslagen te zijn geweest die tot doel hadden om Israël in het hart te treffen. Zo’n 40 procent daarvan kwam op naam van Hamas, een kwart op die van de Islamitische Jihad in Palestina en eveneens een kwart op naam van de Al-Aqsa Martelarenbrigade (een coalitie van seculiere Palestijnse gewapende groeperingen op de Westelijke Jordaanoever). De overige 10 procent kwam voor rekening van andere seculiere organisaties. Sinds 1994 zijn bij deze aanslagen, die voor het overgrote deel gepleegd werden met bomvesten, 721 mensen om het leven gekomen en 5098 gewond geraakt. De meeste slachtoffers betroffen Israëlische joden.

0,0002 procent
Behalve dat de aanslagen voor het eerst in de geschiedenis tegen burgers gericht waren, was het ook de eerste keer dat soennieten structureel overgingen tot de inzet van zelfmoorddaders. Dit betekende de geboorte van het soennitische terrorisme, een verandering met grote gevolgen. Sinds het verschijnsel zelfmoordaanslag zijn opwachting maakte in het Midden-Oosten hebben tot nu toe wereldwijd ten minste 126 groeperingen het middel ingezet. Daarvan heeft zo’n driekwart – 96 organisaties in totaal – zich gekarakteriseerd als soennitisch. Deze soennitische moslims zijn in totaal voor bijna drieduizend aanslagen verantwoordelijk geweest. Gemeten vanaf 1979 hebben zij circa 90 procent van alle zelfmoordaanslagen wereldwijd opgeëist, goed voor eveneens 90 procent van alle doden en gewonden door toedoen van dit wapen.
Ter vergelijking: in die periode is slechts één zelfmoordaanslag begaan door een uitgesproken christen (in Libanon) en één door een sikh (in India). In zoverre ik dit heb kunnen nagaan, heeft niet één Joodse zelfmoordterrorist een geslaagde aanslag op zijn naam staan. Deze oververtegenwoordiging van soennitische moslims bij zelfmoordaanslagen geeft te denken. Dit betekent vanzelfsprekend niet – een feit dat ik op elke pagina zou kunnen benadrukken – dat soennieten van nature terroristen zijn. Veel soennieten zijn juist slachtoffer van deze aanslagen geweest en miljoenen van hen hebben ze ronduit veroordeeld, gezegd dat wie zich opblaast geen moslim is. Om de soennitische oververtegenwoordiging in perspectief te plaatsen: zelfmoorddaders maken slechts 0,0002 procent uit van dat deel van de wereldbevolking dat zich soennitisch noemt. Dat soennisme en zelfmoordterrorisme nauw aan elkaar verwant zijn, mag echter niet genegeerd worden, vooral niet in een boek dat het laatste tot onderwerp heeft. We moeten ons dan ook diverse vragen stellen. Waarom voerde een soennitische zelfmoorddader een aanslag uit op Israëlische bodem? Waarom was die tegen burgers gericht? En wat waren de gevolgen van die andere aanpak? Antwoorden op deze vragen laten zich moeilijk geven, vooral omdat ze in verband staan met het uiterst ingewikkelde conf lict tussen Israël en de Palestijnen.
Wraak en weerwraak
Om te beginnen woonden ruim 1,3 miljoen Palestijnen samengeperst en in erbarmelijke omstandigheden waaraan geen eind leek te komen op de Gazastrook, een miniem grondgebied waarvan het luchtruim, de kust en het merendeel van de grenzen gecontroleerd werden door Israël. Daarnaast hanteerde Israël sinds 1967 de wereldwijd veroordeelde politiek om op de Westelijke Jordaanoever Joodse nederzettingen te bouwen, wat gepaard ging met strenge grenscontroles en een ernstige inperking van de bewegingsvrijheid van Palestijnen in hun eigen woongebied. Vervolgens behelsden de Oslo-akkoorden van 1993 dat zo’n 60 procent van de Westelijke Jordaanoever geheel onder controle van Israël kwam en dat een kwart onder controle van de Palestijnse Autoriteit viel, maar wel onder Israëlisch militair bestuur bleef. Het restant werd wel volledig aan de Palestijnse Autoriteit toegekend, maar kampt nog altijd met Israëlische invallen.

Een andere factor die meespeelt, is dat Israël in 1967 Oost-Jeruzalem inlijfde en daarmee de hele stad onder zijn bewind bracht. Daarnaast ging het land in datzelfde jaar over tot een verrassingsaanval op Egypte, waardoor Syrië en Jordanië eveneens in de oorlog werden betrokken. In die strijd veroverde Israël grote stukken grondgebied, waaronder de Westelijke Jordaanoever, de Gazastrook, de Golanhoogte en de Sinaïwoestijn tot het Suezkanaal aan toe. En ten slotte was er nog de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948, die uitbrak nadat de Britse troepen zich hadden teruggetrokken uit Palestina en Joodse leiders Israël tot onafhankelijke staat hadden uitgeroepen. Die bittere strijd leidde er onder meer toe dat de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook aparte gebieden werden.
Binnen dit geheel van wraak en weerwraak worden de zelfmoordaanvallen soms Israël en de westerse landen in de schoenen geschoven, want zij zouden de Palestijnen tot wanhoop hebben gedreven. Een journalist van The Guardian heeft zelfmoordaanslagen getypeerd als het ‘Drama van de Wreker’. Dit echter niet vanuit het oogpunt van de Israëlische slachtoffers, maar vanuit dat van het Palestijnse verzet. Zijn artikel handelde over de armoede onder de vluchtelingen, over de ‘ingestorte’ economie waardoor mensen zich gedwongen zagen om op straat hun leven in de waagschaal te stellen en over zelfmoorddaders als ‘gekwetste wezens’. De journalist toonde weinig medeleven met degenen die zij tot hun slachtoffer wilden maken.
Anderen zien zelfmoordaanslagen als iets typisch Arabisch. ‘Wat voor soort samenleving offert bewust en opzettelijk zijn jongeren op voor politiek gewin en een strategisch voordeel?’ vroeg Eli Hertz, de Joodse voorzitter van het Committee for Accuracy in Middle East Reporting in America, zich af. ‘De overgrote meerderheid van de Palestijnse Arabieren koestert een intense haat tegen Israël. Ze hebben een cultuur gecreëerd van wraak en dodelijk geweld, hun kinderen opgevoed tot offers in een cultus van de dood.‘

Missie mislukt
In oktober 1992 reisde een Hamas-delegatie naar Teheran voor ontmoetingen met hoge sjiitische geestelijken. Tijdens die bijeenkomsten zou zijn afgesproken dat Iran jaarlijks voor 30 miljoen dollar steun aan Hamas verleende en ook dat het land in Libanon en in Iran zelf Palestijnse extremisten zou opleiden. Met de bedoeling om de gevolgen van die steun te achterhalen, om te ontdekken hoe de bekoring van het zelfmoordterrorisme van sjiieten over had kunnen gaan op soennieten, zich van Iran naar Libanon en vervolgens naar Palestina had kunnen verspreiden, liet ik de Libanese bergen achter me en reisde ik een paar weken later naar het centraal op de Westelijke Jordaanoever gelegen Ramallah voor een ontmoeting met een zelfmoorddader van wie de missie was mislukt. Ik had niet verwacht dat ze helemaal gesluierd zou gaan, dat ik alleen haar ogen zou kunnen zien. Hoewel ik in zo’n vijfentwintig landen met een moslimmeerderheid heb gewoond of gewerkt, had ik maar één keer eerder een vrouw geïnterviewd die een nikab droeg. Doorgaans hadden mannen het woord gevoerd voor hun vrouw of dochter, maar Itaf Elyan was ook geen gewone vrouw.
Als haar verhaal klopte, zou ze, indien haar geplande aanslag gelukt was, in 1987 de eerste Palestijnse zelfmoorddader zijn geworden, de eerste die een aanslag uitvoerde op Israëlisch grondgebied, de eerste vrouwelijke in het Midden-Oosten en de eerste soennitische.
Elyan, inmiddels in de vijftig en van top tot teen bedekt met diverse tinten grijs, vertelde dat ze in 1980 van Palestina via Syrië naar Libanon was gereisd om daar tot extremist opgeleid te worden. In een Beiroets appartement dat in handen was van de PLO werd ze twaalf dagen lang onderwezen in hoe ze ‘een geweer moest vasthouden, hoe ze moest schieten, hoe ze bommen moest prepareren’, waarna ze verder reisde naar Jordanië en van daaruit terug naar de Westelijke Jordaanoever.
‘Natuurlijk was de Iraanse Revolutie van invloed op de Palestijnse opstand,’ zei ze. ‘De Iraanse Revolutie vond plaats in 1979, ik kwam in 1980 in dat land aan, en hoewel het algemeen bekend was dat aan de Palestijnse opstand geen religieuze motieven ten grondslag lagen, zag ik bij mijn aankomst een aantal van onze mannen al bidden.’
'Dus de religieuze Iraanse Revolutie was van invloed op de niet-religieuze Palestijnse opstand?’ vroeg ik haar, gezeten in het centrum voor godsdienstonderwijs dat ze leidde met haar man.
'Absoluut,’ antwoordde ze. ‘De Iraanse Revolutie had directe, ideologische gevolgen voor de Palestijnse zaak. Dankzij de discussies die we in het kamp voerden, kwamen we tot de conclusie dat de Iraanse Revolutie nooit had kunnen slagen zonder een religieuze ideologie. Indertijd bestond er nog geen Hamas of Islamitische Jihad, maar we hebben wel geprobeerd om in Libanon een militie van de Islamitische Jihad op te zetten.’

Sterke ideologie
De leden van haar groep hadden een marxistische of communistische achtergrond, maar ze waren allemaal gedesillusioneerd over hoe weinig hun beweging teweeg had kunnen brengen, over het feit dat het socialisme nergens ter wereld vaste voet aan de grond had gekregen. Van het welslagen van de Iraanse Revolutie ging de boodschap uit dat geloof een noodzakelijke voorwaarde was. Het was dit geloof dat haar er uiteindelijk toe bracht om een bomvest om te binden. ‘Mijn missie betrof de eerste geplande zelfmoordaanslag in Palestina,’ vertelde ze. ‘Die moest in 1987 plaatsvinden, maar de voorbereidingen begonnen al in 1985. Ik was gegrepen door de zelfmoordaanslagen in Libanon en vroeg of ik hier zo’n aanslag mocht opzetten.’
Haar krachtige geloof gaf de doorslag bij die beslissing. ‘Moslims hebben niet het idee dat hun leven eindigt met een zelfmoordaanslag,’ zei ze. ‘Je leven gaat dan door, je verhuist alleen van de aarde naar de hemel, van de ene plek naar een andere, een betere. Daarom zijn we in grotere mate bereid tot zelfopoffering.’
'Dus je zegt dat de kans op zelfopoffering groter is als die gebaseerd is op een sterke ideologie?’ vroeg ik.
'Precies. Het is dan alsof je een nieuw huis in de hemel bouwt.'
Ze had ook een strategische bedoeling gehad.
Naar haar idee hadden de Israëliërs voorgaande niet-zelfmoordaanslagen zoveel mogelijk uit het nieuws gehouden, waardoor het geluid van de Palestijnse opstand niet tot de rest van de wereld kon doordringen. Een zelfmoordaanslag moest wel de aandacht trekken. ‘Die zou hun echt pijn doen en bovendien zouden ze die nooit verborgen kunnen houden voor de media,’ zei ze.
Haar plan voor dat nieuwe huis in het paradijs liep echter spaak. Voordat ze met een bomauto de eerste zelfmoordaanslag op Israëlisch grondgebied had kunnen uitvoeren – met als doelwit een Israëlisch ministerie – werd degene die de bom had vervaardigd gearresteerd. Naar haar zeggen was de bommenmaker, die zijn ambacht had geleerd toen hij in Afghanistan tegen de Sovjets vocht, vervolgens gemarteld totdat hij haar naam prijsgaf. Ze werd gearresteerd op 2 augustus 1987. Ze zou vervolgens ook zijn geslagen, kreeg vijftien jaar gevangenisstraf opgelegd, maar werd een kleine tien jaar later vrijgelaten als uitvloeisel van de tussen de Israelische regering en de PLO gesloten Oslo-akkoorden. Met een precisie die haar getuigenis extra gewicht geeft, noemt ze de datum van haar vrijlating: ‘22 februari 1997.’
Ik had nog één vraag voor haar. ‘Heb je er spijt van dat je ooit zelfmoorddader hebt willen worden?
‘Nee,’ antwoordde ze. ‘Totaal niet.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Oorlog
- ANP, REUTERS, GETTY IMAGES