Premium

Demonen uitroeien: vechten tegen verslaving op het water

In Rotterdam worden verslaafden op de been geholpen door ze te laten roeien. Wij roeien een dag mee met Roeien in Herstel, het herstelprogramma met ‘enorme’ impact. 

Roeien

Er wordt gemopperd. Vrolijk gemopperd. Twee sloepen dobberen nog leeg aan een kade van een zijtak van de Nieuwe Maas, hartje Rotterdam. Het is half tien op de Rotterdamse Admiraliteitskade, zaterdagochtend, hartje winter, en sommigen bibberen van de kou. 

Vandaag gaan pakweg dertig roeiers het water op, onder begeleiding: ze zijn verslaafden in herstel, bezig met het bestrijden van hun verslaving. Het roeien is er voor hen een onderdeel van. Een belangrijk onderdeel, ga ik de komende uren ontdekken. 

Zo zal roeier Chantal me vertellen dat ze alleen maar kon herstellen van haar verslaving aan opiaten dankzij het roeien. En zal Krispijn, een zeer introverte jongen, me later aan de telefoon vertellen dat het roeien hem uiteindelijk op het rechte pad heeft gezet. 

De levensverhalen van deze herstellende verslaafden liegen er niet om. De een blijkt verslaafd te zijn geweest aan gokken, de ander aan drank, weer een ander aan medicijnen. En allemaal werken ze, knokken ze, voor hun herstel. Maar niks is heilig: op deze zaterdagochtend in februari wordt er eerst vooral vrolijk gemopperd. 

‘Man, wat is het koud,’ zegt een van de roeiers. Hij heeft een ingevallen gezicht, de jaren zijn op zijn gelaat te tellen, hij moppert meer in zichzelf dan tegen anderen. ‘Toen ik opstond, had ik daar écht geen trek in,’ reageert een ander desondanks gewiekst. ‘Ha,’ zegt een andere verslaafde glimlachend, ‘gaan we dit nou echt doen, joh? Het is toch hartstikke koud en mistig?’

Roeier Barbara, die ik later uitgebreider ga spreken, en die verslaafd was aan alcohol en midden in haar afkickproces zit, wrijft in haar handen. ‘Dit is niet te harden,’ grapt ze. 

Haar vriendin Chantal, die verslaafd is geweest aan medicijnen, zware tijden zijn aan haar af te zien, glimlacht. ‘Echt hè, meissie.’

Krispijn, een roeier die zijn demonen inmiddels heeft verslagen en die ik ook een week later uitgebreid spreek, zwijgt juist. Hij is niet zo’n prater, mompelt hij. ‘Maar het kan wel koud zijn op het water.’

Klappertandend 

Zo gaat het verder, op z’n Rotterdams. Klappertandend aan de kade pruttelt de groep van tientallen deelnemers over kouwe klauwen, gemiste kansen om toch langer in bed te blijven liggen, over het wekelijkse afzien dat komen gaat en het daar tegenop zien. 

Het is alleen nog even wachten geblazen, want vandaag mist het: vanaf het water is het topje van de Erasmusbrug niet te zien. Dat is gevaarlijk. Te gevaarlijk. Zelfs voor de roeiers die als motto ‘doorbijten, niet opgeven’ hebben. Dus, besluit de leiding, gaan de roeiers éérst koffie drinken in een hotel vlak bij de opstapplaats. ‘Zo hé, luxe bakkie,’ grapt een roeier. Een ander bekijkt afkeurend de hippe, maar intens trage bediening. ‘Kan dat niet wat sneller?’

‘In de sloep draait het om wij, niet om ik. We moeten het samen doen’

Al het gemopper is schijn. Een uur later, als de mist op het water nét genoeg is opgetrokken om toch de Maas op te gaan, komt het startsein voor de roeiers van GGZ-verslavingsinstelling Antes alsnog. Over spierpijn gaat het niet meer. Laat staan over alcohol, drugs, medicijnen: al die zaken waar deze roeiers – sommigen nog verslaafd, sommigen al hersteld – zo mee bezig zijn, verdwijnen naar de achtergrond. Opeens gaan de gezichten op strak en wordt er geroeid. Een brug onderdoor, de Nieuwe Maas op. Opeens doemt de Willemsbrug op, uit de mist, het is een schitterend gezicht. Even later: de Erasmusbrug. 

Achter op de sloep staat oud-verslaafde Adrie Sluimer, hij stuurt en geeft orders. Hij, een oud-marinier, is van het type recht voor z’n raap. ‘In de sloep draait het om wij, niet om ik. We moeten het samen doen.’ Roeien vereist namelijk een gelijk tempo, vertelt hij. ‘Er is niet eens een kans om de kantjes ervan af te lopen. Er moet gezamenlijk gebuffeld worden.’

Toeristen kijken verwonderd op, als een enkeling zwaait, groet Sluimer terug. Maar de roeiers doen hun plicht vooral zwijgend. Strakke blikken en een straf tempo. Hier gaan mensen stuk – en dat vinden ze zo te horen maar wat lekker. 

Zo’n pijn

Wat dit ochtendje betekent voor de mensen aan boord van een sloep van Roeien in Herstel? Dat weet niemand aan de kant. Maar hier aan boord zitten mensen met loodzware levensverhalen. Vier van hen willen aan Nieuwe Revu hun verhaal vertellen. Voorzichtig, dat wel. Vaak overheerst de schaamte. Soms is er zelfs ongeloof over de eigen keuzes. 

Een van hen is Chantal (43). Ze is klein en tenger en haar leven viel enkele jaren geleden in sneltreinvaart opeens in duigen. De eenzaamheid spat van haar verhaal af. ‘Ik heb zestien jaar in de ouderenzorg gewerkt,’ vertelt ze. ‘Dat werk vond ik geweldig.’ Al die tijd was ze alleenstaand moeder. ‘Ik wist het te rooien. Daar was ik trots op. Het lukte me de eindjes aan elkaar te knopen.’

En toen? ‘Toen ging het dus mis. Ik moest vijf jaar geleden geopereerd worden aan mijn voet. Ik kreeg pijnstillers, maar bleef zo’n pijn houden. En ik werkte natuurlijk met opiaten, in de zorg. Mijn voet deed zó’n zeer, maar ik moest doorwerken. Ik dacht: nou, laat ik zo’n pilletje van werk nemen.’ Geschrokken: ‘Na één pilletje was ik verkocht. Ik voelde me eindelijk weer lekker.’ 

Aan die pillen/opiaten raakte ze dus verslaafd. Ze lagen voor het grijpen, beheersen bleek voor Chantal onmogelijk. ‘En verslaving komt nooit alleen, maar meestal in tweeën: ik raakte ook nog eens gokverslaafd.’ Het geld vloog er online uit, want via die route bestelde ze ook al snel de verslavende medicijnen. ‘Dat kon dus gewoon.’

Dat ze verslaafd was geworden, viel uiteindelijk niet meer te negeren. ‘Ik voelde me zó ellendig als ik even geen pillen meer had. Ik kon gewoon totaal niet meer zonder. Ik rilde zonder die pillen.’

Alles liep daarna razendsnel verkeerd, vertelt ze. De band met haar dochter kreeg een dreun (‘Ik had haar teleurgesteld’), die met haar werkgever ook. Op het dieptepunt, eind vorig jaar, liet ze zichzelf opnemen. ‘Ik had voor die tijd nooit het idee dat ik in een kliniek zou belanden. Nooit! En op de eerste dag in die kliniek dacht ik: mijn hemel, waar ben ik beland? Ik voelde me er ook een beetje opgesloten. Na half negen ’s avonds mag je niet meer naar buiten. De opname is vrijwillig, dit was mijn keuze, ik zat er zó ver doorheen. Ik at zelfs niet meer. Maar toch...’ Drie maanden verbleef ze uiteindelijk in de kliniek, vertelt ze. ‘Daar ben ik nu dus weer weg, ik ben net weer thuis.’ 

Het klinkt alsof ze daar gemengde gevoelens over heeft. ‘Een beetje, want ik moet nu weer op eigen benen staan. Ze zeggen niet voor niets weleens: nu begint het pas. Ik droom nu van een nieuwe baan in de zorg, daar ligt mijn hart. Misschien kan ik op afdelingen werken waar geen medicijnen voorhanden zijn. Maar ik ben nog niet zover, hoor. Ik ben nog op de weg terug. De kliniek? Ik mag een dag per week terug. Dat voelt toch wel als een veilige haven.’

Naar huis gaan was moeilijk hoor, zegt ze eerlijk. ‘Mijn dochter is heel boos op me geweest. Knuffelen is er nog steeds niet bij, maar we hebben goede gesprekken gehad. De eerste week terug was waanzinnig moeilijk. Ze is negentien en heeft drie maanden alleen thuisgezeten, ze moest weer wennen aan mij. Nu gaat het beter. En ik kan weer een beetje moeder zijn. Al zit ik ook in de schuldsanering, en dat is lastig, want veel geld om dingen te doen of boodschappen te halen heb ik niet.’

Of ze sorry gaat zeggen? Een pittige vraag. Chantal aarzelt een tijdje. ‘Dat denk ik wel, uiteindelijk. Dit raakt me. Ik vind dit wel heel erg.’

Op de vraag hoe belangrijk het roeien voor haar is, antwoordt ze onomwonden wat ze denkt. ‘Voor mij is het aandeel van het roeien in het herstellen denk ik wel 75 procent geweest. Ik heb er echt héél veel aan gehad. Ik heb wel mensen gezien die voor het eerst mee gingen roeien, maar die het zo zwaar vonden dat ze na twee, drie keer toch stopten.’ 

Dat heeft ze zelf nooit gehad. ‘Ik zei in het begin ook wel: zo, dít is zwaar. Ik was een slap poppetje hoor, toen. Maar mijn karakter zei: even doorzetten nu. En uiteindelijk werd ik er alleen maar sterker van. Het roeien is echt een deel van me geworden. Als ik nu van andere mensen om me heen hoor hoe ik er, toen ik net opgenomen werd, aan toe was, en nu: dat is een heel verschil.’

Helemaal niks meer

Een paar dagen later spreek ik een andere roeier die veel achter de rug heeft. Bescheiden is de blik van Krispijn (41) als hij vertelt over zijn eigen leven. Hij spreekt bedachtzaam, traag bijna, alsof hij het herbeleeft. 

‘Ik heb uiteindelijk een half jaar in de kliniek gezeten, had hélemaal niks meer. Ik was zwaar verslaafd geraakt en had alles verwoest. Ik had geen huis of contacten meer, alleen schulden. Alles om me heen was allang weg. Ik was niks meer waard en had het gevoel dat niemand me meer zag staan. Ik had geen geld meer, geen spullen, geen thuis. Niemand vertrouwde me meer of geloofde me nog. Als je dan in een groep terechtkomt zoals deze: vol herstellende verslaafden, en die snappen je, en je hoeft niets te bewijzen of te doen, behalve in die boot stappen en roeien, dan krijg je je eigenwaarde weer beetje bij beetje terug.’ 

De magie? ‘Dat is een inkoppertje,’ zegt Krispijn, ‘maar je kúnt gewoon niet halverwege terug. Je zal het moeten doen, en met elkaar ook. Je kan het niet maken om maar even een keer niet te komen roeien als je geen zin hebt. Ook met alle uitdagingen die je de hele week hebt doorstaan, moet je toch weer gaan roeien. En die gasten vragen het ook aan je, hoe je de week weer bent doorgekomen. Dat aspect was voor mij heel belangrijk.’

‘Ik had geen geld meer, geen spullen, geen thuis. Niemand vertrouwde me meer of geloofde me nog’

Hij noemt de afgelopen vijf jaar ronduit ‘hels’. ‘Maar ik heb al vanaf mijn dertiende problemen. Vanaf mijn vijftiende ben ik verslaafd geweest aan heel veel dingen. Tot vijf jaar geleden. Ik was 36. Nu ben ik helemaal in orde. Het gaat helemaal goed. En dat is een supergevoel, hoor, dat ik al die verslavingen niet meer nodig heb.’

Hoe zijn nieuwe leven eruitziet? ‘Ik heb weer een vaste baan gevonden, een dak boven mijn hoofd en ga binnenkort de schuldsanering uit. Ik zie mijn kinderen, die ik lang niet gezien heb, nu ook weer. Ze zijn negen en elf. Ik zie ze in het weekend, misschien wat vaker.’

Krispijn gaat te ver van Rotterdam wonen om roeier te kunnen blijven, had de leider al gezegd. Hij zwaait af. Hij heeft uiteindelijk vijf jaar geroeid: na de laatste tocht kreeg hij applaus – en hield hij het nauwelijks droog. ‘Toen ik begon dacht ik: ik ga dit echt niet volhouden, tussen al deze grote mannen met gespierde armen. Soms in rotweer. Na drie keer vond ik het nog steeds verschrikkelijk. Ik heb ook helemaal niets met water. Ik ga in de zomer ook echt geen bootjes kijken of op meertjes varen. Ik heb er hélemaal niets mee. Na acht keer vond ik het nog steeds niet leuk, maar ik kreeg waardering. Sommigen zeiden: “Wat heb je het goed gedaan.” Daarom bleef ik gaan. Ik wilde dit wel gaan volbrengen. En op een gegeven moment kreeg dat een weerslag op de rest van mijn leven.’ 

Hij stopt nu hij een nieuwe vriendin heeft, samen is gaan wonen en te ver weg woont om nog elke zaterdag richting de Rotterdamse Nieuwe Maas te rijden. ‘Ik ben nu letterlijk rechterop gaan lopen. Ik spring weer uit mijn bed. Vroeger kroop ik eruit. Die energie is zo belangrijk. Verslaafd zijn en moeten stoppen is echt knokken. Dat heb ik gedaan, en dat heb ik geleerd door te gaan roeien. Dat is hand in hand gegaan.’ En, zegt hij dan timide: ‘Uiteindelijk heb je allemaal iets om voor te vechten.’

Daar ging het mis

Roerganger Adrie Sluimer, een kleine, joviale ‘lefgozer’ met Rotterdamse tongval, werkt als ervaringsdeskundige in de Boumankliniek, een begrip in Rotterdam en omgeving: het is een bekend centrum voor verslavingszorg en psychiatrie. Tegenwoordig is Sluimer de grote drijfkracht achter het roeien, dat in 2017 begon: de tienduizenden euro’s kostende sloepen konden uiteindelijk worden gekocht met geld van donaties. 

Het Roeien in Herstel mondt jaarlijks onder zijn leiding uit in iets groters: De Slag om Herstel, waarbij de roeiers in estafette 24 uur roeien en uiteindelijk vanuit pakweg Den Helder via Amsterdam onder luid gejuich aankomen in Rotterdam. ‘Ik heb er best veel werk aan,’ zegt hij laconiek. ‘Maar dat geeft ook niet.’

Sluimer was marinier en raakte op uitzending naar Curaçao tot zijn eigen grote frustratie verslaafd aan drugs: cocaïne. ‘Daar ging het mis, tijdens een uitzending. Ik kreeg er uiteindelijk oneervol ontslag.’

Daarna raakte hij alles kwijt, zegt hij. Sluimer werd zelfs dakloos en zat even in de gevangenis. Pas na tien jaar ellende lukte het af te kicken. ‘Ik heb twee jaar lang geen sleutelbos meer in mijn zak gehad. En als je geen sleutels meer hebt, dan ben je echt radeloos. Gaat er nog wel een deur voor je open? Dat gevoel draag ik met me mee. Dat is een onderdeel van me geworden. Als ik tegenwoordig naast mijn vrouw in de slaapkamer op bed lig en ik kan niet slapen, dan ben ik nóg intens gelukkig. Want ik héb een slaapkamer. Dat niet hebben, vergeet ik nooit meer. Waar die roeiers nu in zitten, daar ben ik óók geweest. En dat is geen positie waar ik ooit naar terug wil.’

Speelt schaamte een rol? ‘Schaamte is niet leidend meer, maar ik zal hier nooit trots op zijn. Ik ben een keer teruggegaan naar Curaçao. Toen ik daar bij de kazernepoort aankwam, begon ik te zweten. Ik werd helemaal niet goed, belandde in herbelevingen. De man achter de slagboom zag dat niet aan me af, zei enkel goedemiddag. Hij deed de slagboom open en ik liep het kazerneterrein op. In mijn hoofd was een chaos gaande, maar op dat terrein was niemand. Wat bleek: iedereen was met zijn eigen ding bezig. In mijn hoofd ging het om die hele situatie van me, maar ik bleek de enige ter wereld die daarmee bezig was. Ik besefte: als de rest er niet mee bezig is, dan kan ik het zelf ook los gaan laten. En toen kwam er verandering.’

Dat bezoek: achteraf was het een stuk traumaverwerking, zegt Sluimer. ‘Ik heb een tijdje elke nacht mijn nest vol gejankt. Ik heb echt jarenlang liggen sniffen in bed, op momenten dat niemand me zag. Maar dat was daarna klaar. Acht jaar geleden ben ik gestopt. En het zit nog wel in mijn systeem, maar het verlangen is weg. Ik weet gewoon: als ik nu weer een drug neem, ga ik eraan. Door één ding niet te doen, kan ik duizend dingen wél doen.’

Via vrienden van het Korps Mariniers kwam hij in contact met het sloeproeien. Hij was toen al vier jaar clean, maar intussen alles kwijtgeraakt. Een leven is niet zomaar weer opgebouwd. Zelfs niet voor een ervaringsdeskundige die inmiddels zelf andere verslaafden hielp herstellen. ‘Meteen toen ik zelf met roeien begon, merkte ik dat mijn herstel versnelde,’ zegt hij. ‘Ik groeide er door. Toen dacht ik: kan ik dit niet met een aantal cliënten proberen?’

Sluimer is niet de man van de regels. Dit is de gozert die op z’n Rotterdams een arm om je heen slaat als hij je met een grijns de waarheid vertelt. En zegt dat je wél effe je best moet doen. Maar toch. Dit wil hij wel: aan boord wordt er niet over zware dingen gesproken. ‘Ik ga zelf niet aan iedereen mijn levensverhaal zitten vertellen. Dan gaat het om mij en daar gaat het niet om. Ik deel mijn ervaringen wel, maar zo’n soort ervaringsdeskundige ben ik niet. We moeten dit roeien gewoon met elkaar voor elkaar boksen. Anders halen we het niet: daar gaat het om.’ 

Is dat dan Rotterdams, die aanpak? ‘Misschien is dat wel heel Rotterdams, ja. Maar het kan ook wel een stuk van mijn mariniersopleiding zijn. Dat afkaderen, dat niet lullen maar poetsen, dat zit daar ook in. Ik roei ook in Den Haag met mensen. Daar zeggen ze: jij bent wel echt de Rotterdammer, hè?’

De mistige Maas

Een dik uur dobberen op de mistige Maas later roeit de groep weer terug. We gaan aan wal, de roeiers hebben het koud, sommigen verdwijnen snel. Niet iedereen. Roeier Barbara zegt dat ik mag bellen. ‘Het roeien heeft me zoveel sterker gemaakt,’ vertelt ze terug aan wal, klappertandend van de kou. ‘Het laat me sterker in mijn schoenen staan in het leven. Dankzij het roeien kon ik het gevecht aan.’

‘Het zit nog wel in mijn systeem, maar het verlangen is weg. Ik weet gewoon: als ik nu weer een drug neem, ga ik eraan’

Op het eerste gezicht lijkt ze een vrolijke, Rotterdamse vrouw die alles no-nonsense onder controle heeft, vertelt ik haar een paar dagen later aan de telefoon. Ze glimlacht. ‘Ik werkte jaren bij de gemeente en was goed in mijn werk.’ 

Ze groeide op in Kralingen, tussen de kroegen. Drank leek in haar leven volslagen normaal. Dat eiste zijn tol. Want Barbara raakte verslaafd aan alcohol. Het was een nare verslaving, vertelt ze, opvallend ad rem, opgewekt en kwetsbaar tegelijk. ‘Een flesje wijn per dag? Nou, dat waren er wel meer, hoor. En ik begon mezelf te isoleren, sprak niet meer met anderen af. Dat ging eerst nog om mijn werk heen. Dat kon ook: ik belandde in een ritme. Maar nu, achteraf, zie ik wel in: o, wat moet ik naar alcohol hebben gestonken. Ik wilde altijd wel netjes blijven, maar je raakt toch in een negatieve spiraal. Je gaat stiekem drinken, heel erg stiekem.’ 

Ze is nu negen maanden ‘clean’. Barbara probeert haar leven weer bij elkaar te puzzelen. Ze zoekt een baan, een goede woning. Maar niets is vanzelfsprekend voor herstellende verslaafden die zich net als Barbara opmaken voor een terugkeer in de maatschappij. Ze bevindt zich nu, denkt ze hardop, op een kantelpunt. ‘Ik was vorige week opeens heel opvliegerig, met passief-agressief gedrag ook. Vreemd. Ik was toch altijd zo vrolijk? Maar er kwam geen woord meer uit. Ik was gewoon even te moe om te knokken tegen die verslaving. Het wordt erop of eronder nu, eigenlijk. Maar het gaat me lukken, hoor. Het is alleen wel eng en zwaar.’

De klus is geklaard. Uitgeput, maar met een voldaan gevoel staan de roeiers weer op de kade.

Alcohol wil ze nooit meer drinken. ‘Ik denk nu dat ik een ander persoon ben geweest. Dit was ik niet, dit was een ziekte. En ik wíl gewoon niet meer. Dat is best een stok achter de deur, nu. Daar ben ik wel blij mee. Ik wil werken, thuiskomen, eten, that’s it. Dat wil ik gewoon weer.’

Dat lijkt niet te veel gevraagd, zeg ik. ‘Ik zeg nu weer volmondig ja als je me vraagt of ik trots ben op mezelf. Dat had ik je vijf jaar geleden niet gezegd. Het gaat ook echt weer beter met me, ondanks die terugval. Anderen zijn nu ook weer trots op me. Maar dat goede gevoel over jezelf hebben: dat moest ik zelf echt weer leren.’

De achternamen van de herstellende verslaafden zijn bij de redactie bekend. 

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Mens & Maatschappij
  • Paul Tolenaar