We zien Hollandse luchten, een molen die draait en boerenkinderen die op een erf spelen. Arbeiders bewerken het land, maar ergens in Nederland wordt dieper gespit. Archeologen graven een sleuf en vinden een oude potscherf. Ze brengen het naar een opzichter die het stukje aardewerk bekijkt, en wat blijkt: er staat een rudimentair hakenkruis op. Met deze curieuze filmbeelden uit 1942 opent De Propagandist. In de documentaire van Luuk Bouwman komt een van de meest complexe figuren uit de Nederlandse filmwereld aan het woord. Want SS’er Jan Teunissen bepaalde vijf jaar lang wat de Nederlandse bioscoopbezoeker te zien kreeg.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het complete culturele leven in Nederland streng gecontroleerd door de bezetter. Ook de filmindustrie ontkwam daar niet aan. In Duitsland was film onder minister Joseph Goebbels uitgegroeid tot het belangrijkste instrument voor propaganda. Aan de top van de Nederlandse filmpiramide stond Jan Teunissen. Hij gaf leiding aan het Filmgilde, waar iedereen die in de film- en bioscoopwereld wilde werken lid van moest zijn. Zelf was hij ook actief als regisseur en editor van propagandamateriaal. Zijn echtgenote en de meeste van zijn kinderen werden overtuigde nazi’s. Hij lunchte met SS’er Hanns Albin Rauter en Goebbels vond hij ‘een aardige man’. Heinrich Himmler kon hem minder bekoren en ‘Leni Riefenstahl was een beetje scheel’.
We weten dit omdat in 1964 onderzoeker Rolf Schuursma uitgebreid met Teunissen sprak over diens oorlogsverleden. Die acht uur aan tapes vormen de basis van De Propagandist, de op het IDFA bekroonde documentaire van Luuk Bouwman. Bouwman raakte geïntrigeerd door de figuur Teunissen toen hij werkte aan de documentaire Allen tegen allen over fascistische bewegingen in het Nederland van de jaren twintig en dertig. ‘Ik had al fragmenten uit zijn propagandafilms in Allen tegen allen verwerkt, maar had de man zelf nooit horen praten. Toen vond ik een document waarop al die interviews van Rolf Schuursma met collaborateurs vermeld stonden. De naam Teunissen zat daartussen, alleen moest ik toen wel uitzoeken of die tapes überhaupt nog bestonden.’
Gefortuneerd
De geluidsbanden bleken in het archief van Beeld & Geluid te liggen, maar waren nooit gedigitaliseerd. Toen dat alsnog gebeurde, kon Bouwman eindelijk naar Teunissen zelf luisteren. ‘Die eerste keer viel ik bijna van mijn stoel. Je verwacht dat zo iemand enigszins nederig terugkijkt of zich een beetje schaamt voor wat hij heeft gedaan. In elk geval defensief is. Maar zoals je in de film kan zien, zit Teunissen op zijn dooie gemak te vertellen. Hij lijkt trots op z’n contacten met Goebbels en Himmler. Je voelt ook dat hij de boel misschien een beetje aan het overdrijven is om zichzelf wat op te blazen.’
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F04%2FGcQk8NVKrhs1Y31743754293.jpg)
Historicus Rolf Schuursma, nog steeds in leven en ook nadrukkelijk aanwezig in De Propagandist, benadert Teunissen in de gesprekken vriendelijk, bijna respectvol. Het blijkt exact de juiste aanpak om zijn gesprekspartner aan het praten te krijgen. En het archief van Beeld & Geluid beschikte over nog meer schatten. Ook de privéfilms van Teunissens gezinsleven lagen er. Gedraaid op 35mm (bioscoopformaat), want de familie was bijzonder gefortuneerd. Teunissen schepte op dat zijn vader een van de belangrijkste antiquairs van Nederland geweest was, met een huis aan het Lange Voorhout in Den Haag en veel onroerend goed in de stad.
Bouwman monteerde voor De Propagandist het gesproken woord van Teunissen onder de shots van zijn welvarend bestaan. Ook filmde hij in de villa’s van de collaborateur. ‘Die beelden zijn in zichzelf fascinerend. Je kijkt in een soort tijdmachine terug naar een steenrijke Nederlandse familie van honderd jaar geleden. En je ziet Teunissen als huisvader spelen met zijn kinderen. In de film hebben we daar het verhaal onder gezet van hoe zijn zoon en zijn stiefzoon beiden later zouden sneuvelen aan het oostfront.’ Teunissen had nog via NSB-topman Rost van Tonningen geprobeerd de jongens uit actieve dienst te houden, maar dat mislukte.
Jan Teunissen was bezeten van film. Hij was zelf filmamateur en had ambities naar meer. Zo maakte hij in 1932 de eerste Nederlandse geluidsfilm, een korte documentaire genaamd Pierement. Zelfs het premièrefeestje in Wassenaar filmde hij, en we zien Teunissen te midden van de ballerige Haagse kak. Voor Vrijdagavond (1933) filmde hij de Amsterdamse Joodse gemeenschap aan de vooravond van de sabbat. Wrang genoeg een zeer waardevol cultuurhistorisch document, gedraaid door een latere handlanger van de vernietigers van diezelfde cultuur.
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F04%2FOfSKJ3NIec2YOx1743754345.jpg)
Zijn speelfilmdebuut was opnieuw een primeur: Willem van Oranje (1934) was de eerste lange geluidsfilm. Maar daar hield het succesverhaal op. Op kosten van Philips was een complete studio gebouwd en waren decors neergezet. Het resultaat bleek een kostbare flop. Teunissen zelf geeft in het interview onder andere Philips daarvan de schuld: de geluidsapparatuur zou niet goed genoeg zijn geweest. Maar scènes tonen een stijf verhaal en vreselijk over-acteren, en hier en daar staan de bordkartonnen decors te wiebelen. Kranten waren destijds genadeloos: ‘Willem van Oranje opnieuw vermoord.’ En: ‘Overschat deze heer zichzelf niet een beetje?’
Teunissen had zijn grote kans verprutst, zeker toen vanaf 1933 een stoet aan Joodse filmmakers en -technici Duitsland begon te ontvluchten. Deze immigranten zorgden voor een ware renaissance van de Nederlandse filmindustrie, dankzij toptalenten als Kurt Gerron en Detlef Sierck, de latere Douglas Sirk. ‘Ze namen hun vriendjes mee,’ vertelt Teunissen verongelijkt aan Schuursma, ‘waardoor Nederlandse filmers geen kans kregen.’
Toch slaagde hij erin als editor alsnog emplooi te vinden. De hoop op zelf films maken keerde terug. Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen, zag Teunissen zijn kans schoon. Bouwman: ‘Er is een verklaring van iemand die vertelde dat een uur na de capitulatie Teunissen al rondbelde om te kijken of hij geen introductie bij de Duitse filmstudio UFA kon krijgen. Je voelt dat hij rancuneus was na die flop van Willem van Oranje. Ik denk ook dat hij in de oorlog is gaan genieten van zijn invloed. Hij is iemand die niet geremd wordt door ethische bezwaren en in ieder geval daar de verantwoordelijkheid niet voor neemt. Hij was toch wel heel erg bezig met zijn plekje in de grotemannengeschiedenis.’
Filmtsaar
In no time werkte Jan Teunissen zich op tot spin in het web van de Nederlandse film. Hij werd voorzitter van de Bioscoopbond, hoofd van de filmdiensten van NSB, SS en WA én gaf leiding aan de filmafdeling van de Kultuurkamer, het Filmgilde. Teunissen regisseerde de komische propagandaserie Wat een tijd! waarin een burgermannetje dat niet meegaat met de nieuwe orde, belachelijk gemaakt wordt.
Teunissen had enorme bewondering voor Goebbels als geraffineerd propagandist, een man die perfect wist hoe je massamedia naar je hand kon zetten en de emoties van kijkers kon bespelen. Als baas van het Filmgilde kon Teunissen nu eenzelfde functie vervullen. ‘Het hing van mij af wat er in de bioscoop moest komen. Ik was de filmtsaar, haha!’
Een Riefenstahl zou Teunissen zelf niet worden, getuige de toch wel klunzige propagandafilms die werden gemaakt. Bouwman: ‘Hij wilde natuurlijk heel graag, maar lijkt zelf nog niet helemaal de nationaalsocialistische esthetiek te begrijpen. Hij was filmmaker geworden in de tijd van Joris Ivens en anderen die op een heel persoonlijke manier de camera hanteerden. Zo zijn ook Teunissens eerste films. Vrijdagavond is best dynamisch handheld gefilmd. Maar als je dan ziet wat Riefenstahl doet met cameravoering, dat is echt monumentaal van vorm. Als Teunissen dan een film over de Haarlemse Bavo maakt, staat hij nog steeds maar een beetje met de camera in de hand rond te zwaaien in die kerk.’
'Zijn echtgenote en de meeste van zijn kinderen werden overtuigde nazi's. Hij lunchte met SS'er Rauter en Goebbels vond hij 'een aardige man'
In de propagandafilm Kultuur en nog iets werden zwarte jazzmusici neergezet als aanzetters van ongewenst gedrag. Swingende jazz werd gemonteerd met dansende zogenaamde Afrikanen in grasrokjes. Subtiel is het allemaal niet, moet ook Bouwman vaststellen. ‘Hij is denk ik goed geweest in het organiseren en was natuurlijk heel goed in het ellebogenwerk. Zo heeft hij een leidende positie weten te bemachtigen, maar uiteindelijk was het geen goede kunstenaar.’
Bouwman voert in De Propagandist naast Rolf Schuursma nóg een onderzoeker op. Eind jaren tachtig begon filmhistoricus Egbert Barten zich te verdiepen in het Nederlands filmbedrijf tijdens de bezettingsjaren. Hij sprak met cameramensen, regisseurs en andere technici die lid geworden waren van het Filmgilde om zo hun beroep te kunnen uitoefenen. Sommigen gingen daarbij behoorlijk ver om de nationaalsocialistische boodschap helpen uit te dragen.
Zo kreeg Barten lucht van de animatiefilm Van de vos Reynaerde, een fabel waarin neushoorn Jodocus het dierenrijk probeert te infiltreren. Voor wie de onderliggende boodschap miste, gaven de makers Jodocus zelfs een soort davidster mee, maar het bioscooppubliek zal dat niet nodig hebben gehad. Aan het eind van de film worden alle neushoorns gedood door ze de zee in te drijven.
Het is schokkend dat zo’n smerige film door collaborerende Nederlanders met grote zorg in elkaar werd gezet. Bouwman: ‘Omdat die films allang verdwenen waren, konden mensen soms tot in de jaren tachtig volhouden dat het allemaal onschuldig was. Toen door het werk van filmhistorici die films plots tevoorschijn kwamen, zag iedereen: het viel helemaal niet mee.’ De Propagandist toont daar enkele sterke staaltjes van, waaronder de beruchte, lang verloren gewaande Van de vos Reynaerde.
Jeugdstorm
Egbert Barten runt in Noord-Scharwoude het Geoffrey Donaldson Instituut, een filmstudiecentrum waar hij ook de documenten die hij destijds opspoorde bewaart. Toen Barten met zijn onderzoek naar de collaboratie van het filmbedrijf begon, was daar nauwelijks iets over bekend, vertelt hij.
‘Ik wilde in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging de dossiers van twintig collaborateurs bestuderen. Destijds moest je bewijzen dat die mensen overleden waren, anders kreeg je ze niet te zien. Op een gegeven moment heeft iemand bij justitie toch zitten slapen, en kreeg ik ook dossiers in handen van mensen die nog in leven waren. Zoals Egbert van Putten, de maker van Van de vos Reynaerde. Toen ik die man telefonisch ging interviewen, hij woonde in Madrid, had ik die feiten voor mijn neus liggen. Daar kon ik hem mee confronteren, hoe ongemakkelijk dat ook was.’
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F04%2FoZD2Baa8xKMd0A1743754477.jpg)
Fraai zijn de bandopnamen in De Propagandist van Barten die gepensioneerde filmtechnici confronteert met hun oorlogsverleden. Zoals studiobaas Bob Kommer, die doodleuk beweert dat zijn film De Jeugdstorm zingt zó vertoond kan worden, want vol gezellige liedjes. In werkelijkheid is de film onversneden propaganda om toe te treden tot de fascistische Jeugdstorm-beweging. Aan het eind zien we jonge SS’ers aan het Oostfront.
Toen Barten Kommer sprak, was die niet blij dat dit stukje filmgeschiedenis werd opgerakeld. ‘Hij zei: “U wilt dit interview opnemen, maar ik ook!” Stonden er twee cassetterecorders naast elkaar te snorren. Die man was specialist op het gebeid van geluidsmontage. Hij was bang dat ik het geluid ging manipuleren, daar wist hij immers alles van.’
'Iemand vertelde dat een uur na de capitulatie Teunissen al rondbelde om te kijken of hij geen introductie bij de Duitse filmstudio UFA kon krijgen'
Jan Teunissen was al in 1975 overleden, maar Barten kon nog wel spreken met diens cameraman Jan Koelinga. ‘Dat ging heel moeizaam, bij hem kwam ik nauwelijks binnen. De stemming was van: wil je me dood hebben?’ Ook fragmenten van dat interview zitten in De Propagandist.
De enige die goed meewerkte, was regisseur en cameraman Reinier Meijer, herinnert Barten zich. ‘Meijer was zich er als enige van bewust dat het historisch belangrijk was dat de feiten goed boven water kwamen. Ik zei hem: “Je moet je wel realiseren dat doordat je mij zo goed helpt, jouw naam veel vaker in mijn onderzoek zal voorkomen dan anders gebeurd zou zijn.” Maar dat nam hij voor lief. Ik kreeg zelfs zijn exemplaar van Mein Kampf, en aan de vele aantekeningen kon ik zien dat het goed gelezen was. Maar ook Das Kapital van Marx. Voor hem lag dat in elkaars verlengde, de beweging heette niet voor niets nationaalsocialisme.’
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F04%2FWlBm1KoO7hpNao1743754664.jpg)
Hoe erg was het eigenlijk dat Nederlandse makers meewerkten aan Duitse oorlogspropaganda? Luuk Bouwman denkt dat het wel degelijk van invloed is geweest op het Nederlands bioscooppubliek tijdens de oorlog. ‘Dat is wat Egbert ook vraagt aan Reinier Meijer: “Hebben jullie met die films misschien niet ook een bepaald klimaat gecreëerd?” Je kan niet zeggen dat je alleen maar geïnteresseerd was in films maken, en vervolgens films in de bioscoop brengen die oproepen tot racisme of je bij de SS voegen. Er was tijdens de bezettingsjaren een alltime recordbezoek aan de Nederlandse bioscopen, terwijl veel van die films totaal losgezongen van de realiteit waren. Vreselijke propagandafilms als Jud Süss en De eeuwige Jood werden in alle bioscopen gedraaid en zullen toch hun invloed gehad hebben.’
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F04%2FPKPlZdyQDwN1op1743754734.png)
Ongelukkige kwestie
Jan Teunissen had de pech dat hij collaboreerde in een visuele bedrijfstak: alles was vastgelegd. Het was zichtbaar verraad. Toch bleef zijn straf beperkt, weet Bouwman. ‘Hij heeft na de oorlog drie jaar vastgezeten en een boete van 25.000 gulden gehad. Veel geld, dat hij heeft kunnen betalen door het huis aan het Lange Voorhout te verkopen. Hij vertelt in het interview met Schuursma dat hij als filmmaker niet meer echt aan de bak kwam. Hij heeft nog een beetje gemonteerd, zo achter de schermen bij wat van zijn oude maatjes. En hij handelde in condooms en gemberbier. Dus hij wist het altijd wel te regelen voor zichzelf.’
De hamvraag van De Propagandist: was Teunissen gewoon opportunist of toch een echte nazi? Tijdens de gesprekken met Schuursma lijkt Teunissen lange tijd ongevaarlijk. Maar wanneer hij uithaalt naar Joden die tijdens de oorlog nog steeds pontificaal op het terras van Café Americain zaten, verraadt hij zijn ware gevoelens. ‘Je krijgt ze niet weg, hè?’ De Jodenvervolging bagatelliseert hij vervolgens tot een ‘ongelukkige kwestie’. ‘Chic vind ik het niet hoe het gedaan is, maar het is een Duits probleem.’ Bijna komisch wordt het wanneer hij de Duitsers zelfs begint af te serveren. Hij noemt ze wereldvreemd en een volk dat de neiging heeft het hoofd te laten hangen.
'Teunissen kwam als filmmaker niet meer echt aan de bak. Hij heeft nog een beetje gemonteerd, zo achter de schermen, en hij handelde in condooms en gemberbier'
Regisseur Luuk Bouwman ziet Teunissen als meer dan alleen een handige meeloper. ‘Ik denk dat hij begon als opportunist en daarna een hele goede nazi werd. In de laatste weken van de montage ben ik weer opnieuw naar die banden gaan luisteren en dan krijg je toch wel koude rillingen op je rug van hoe hij over de hele oorlogsperiode praat. “De concentratiekampen waren toch wel nodig, want op een gegeven moment moet je natuurlijk de mensen die dwarsliggen oppakken. Anders wordt er aan je stoelpoten gezaagd.” Dat soort teksten. Hij werd gedreven door eerzucht en rancune. Gefrustreerde kunstenaars zijn gevaarlijke mensen. Dat gold zeker voor Teunissen.’
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F04%2FhF4phF3y3UgKH01743754831.jpg)
Historicus Egbert Barten sluit zich hierbij aan. ‘Ik denk dat ik het wel eens ben met Luuk, dat hij begon als opportunist en dat hij vervolgens gekanaliseerd is in die hele nazibeweging. Maar ik heb een brief van regisseur Gerard Rutten aan Teunissen uit 1936 gelezen waarin nogal wat antisemitische passages in staan. Zoiets stuur je alleen als je weet dat de ontvanger er net zo over denkt.’
De Propagandist draait nu in de bioscoop.
- ANP, Beeldbank WO2