Voorpublicatie: Spion in smoking, over de ware Soldaat van Oranje Peter Tazelaar

Erik Hazelhoff Roelfzema wordt vaak afgeschilderd als dé Soldaat van Oranje, maar eigenlijk komt er maar één verzetsstrijder echt in aanmerking voor die eretitel: Peter Tazelaar.

Peter Tazelaar

In de wapenkamer van de Secret Intelligence Service (SIS), een ondergrondse opslag die rook naar wapenvet, had Peter Tazelaar een Colt.45 uit het rek gepakt. Een zwaar automatisch pistool, met een ongebruikelijk kaliber van 11,5 mm. Het wapen had meer stopkracht dan de meeste pistolen en een prettige trekkerspanning: je hoefde niet veel druk te zetten, wat een strakker schot opleverde. Dat maakte het verschil tussen leven en dood als hij straks op het donkere strand van Scheveningen aan land zou gaan. Met Betsy, zoals Tazelaar zijn Colt zou noemen, was het liefde op het eerste gezicht. Een liefde die zou duren tot zijn dood.

Op zondag 23 november 1941, vijf uur in de ochtend, liep Peter Tazelaar, codenaam Bag, gekleed in een smetteloze smoking in het afnemende duister over het knerpende zand richting de Scheveningse boulevard. Hij beklom een stenen trappetje dat naar de promenade leidde en keek om zich heen. Het was muisstil en uitgestorven. Terwijl hij een sigaret opstak, probeerde hij nog een glimp op te vangen van de Motor Gun Boat die hem in de voorafgaande uren vanuit de Britse havenplaats Great Yarmouth naar de Nederlandse kust had gevaren, het laatste stukje op de stille motor. 

Op het strand had Erik Hazelhoff Roelfzema hem uit zijn dry suit geholpen, een rubberpak dat zijn smoking droog moest houden. Uit de diepe zak van zijn Britse legerbroek had Erik een heupflacon tevoorschijn gehaald en een paar druppels Hennessy XO-cognac over de revers van Tazelaars smoking gesprenkeld. De finishing touch om voor een verdwaalde feestganger te kunnen doorgaan, zoals je die op Scheveningen in de late uurtjes tegen het lijf kon lopen. Ze hadden ieder een flinke slok genomen en elkaar op de schouder geslagen. ‘Good luck, Peter!’

Duitse soldaten houden het strand van Scheveningen in de gaten.

Het hol van de leeuw

Operatie Contact Holland was eindelijk in business. Tazelaar had precies 48 uur de tijd om twee prominente Nederlanders op te halen en naar het strand te brengen, waar Erik ze zou oppikken. Als dat gelukt was, zou Tazelaar eerst een geheime zendverbinding tussen bezet Nederland en Engeland tot stand moeten brengen en daarna een ontsnappingsroute voor Britse militairen die zich in Nederland verstopt hielden. En dat allemaal in het hol van de leeuw: Scheveningen en Den Haag vormden zowel militair als bestuurlijk het zenuwcentrum van de Duitse bezettingsmacht.

Toen Erik terug roeide naar de Motor Gun Boat realiseerde hij zich dat Tazelaar zijn Colt.45 niet had afgegeven. De afspraak was dat hij Betsy alleen zou gebruiken wanneer ze bij aankomst ontdekt werden op het strand. Eenmaal op de boulevard was Tazelaar veilig en had hij het wapen niet meer nodig, redeneerden ze. Bovendien zou het zijn dood betekenen als hij daar gewapend werd aangehouden.

De klap van het zware staal op de stenen perrontegels liet de hartslag van Tazelaar pieken. Zo achteloos mogelijk boog hij voorover om het wapen op te rapen

Tazelaar glipte het steegje in tussen het Palace Hotel en het beroemde Kurhaushotel en liep in de richting van het Gevers Deynootplein, waar om half zes de eerste trams vertrokken. Maar een feestganger die zo vroeg op de ochtend uit de schaduw van het Palace Hotel aan kwam waggelen en zich bij de werklieden voegde die bij de halte stonden te wachten, trok ongewild toch de aandacht. Sinds kort stond er bovendien een bord dat aangaf dat zowel boulevard als strand tot Sperrgebiet waren verklaard, verboden gebied. Bij overtreding op het strand zou onmiddellijk het vuur worden geopend, aanhouding op de boulevard betekende sowieso arrestatie en verhoor. Achteraf zou Tazelaar aan zijn Britse spy master Euan Rabagliati verklaren dat hij enorm veel geluk had gehad, ‘a piece of incredible good luck’.

Maar binnen een uur kroop Tazelaar nog twee keer door het oog van de naald. Bij het kopen van een tramkaartje haalde hij zilvergeld uit zijn portemonnee, tot verbazing van de conducteur en de medereizigers. Al het zilvergeld was op last van de Duitsers uit de roulatie genomen en vervangen door zinken munten, maar dat was in Engeland niet bekend. Met de 25 gulden zilvergeld die hij van de SIS had meegekregen, kon Tazelaar dan ook niets beginnen. 

Peter Tazelaar.

Bang dat hij argwaan had gewekt, stapte hij bij de eerstvolgende halte weer uit om zijn weg te voet te vervolgen. Een flink eind, vanuit Scheveningen naar Station Hollands Spoor, zo’n vierenhalve kilometer, een dik uur lopen. Voor de landingsoperatie was de smoking functioneel gebleken, maar om er ’s ochtends vroeg mee door Den Haag te wandelen, was een ander verhaal. Met briefgeld – nog wel in omloop – kocht hij een treinkaartje naar Vlaardingen, naar het huis van zijn grootvader, en wachtte op het perron op de stoomtrein.

Vanuit zijn ooghoeken nam hij de omgeving in zich op, mensen op weg naar hun werk. De bezetting, dik anderhalf jaar onderweg, was af te lezen aan hun lichaamstaal en gelaatsuitdrukking: schuw, wantrouwend. Over Nederland hing een grauwsluier van angst en onzekerheid. Uit automatisme voelde Tazelaar nog eens in zijn zakken om er zeker van te zijn dat hij alles bij zich had: papieren, geld, maar toen hij naar zijn Colt.45 tastte, brak de elastieken pistoolhouder onder zijn jasje. De klap van het zware staal op de stenen perrontegels liet de hartslag van Tazelaar pieken. Zo achteloos mogelijk boog hij voorover om het wapen op te rapen. Hand over de greep, de loop verbergend in de opening van de mouw, verplaatste hij het pistool in een snelle beweging onder zijn smokingjasje. 

Het bezorgde je nachtmerries, zo’n angstig moment waarop alles dreigde fout te gaan. Hoewel hij in zijn eigen woorden ‘te dom was om bang te zijn’, zou hij ontdekken dat op een ogenblik als dit de angst zich onmiddellijk vastzette in je zenuwstelstel – om nooit meer weg te gaan.

Engelandvaarders

In het voorjaar van 1941 lag Engeland verder weg dan ooit. Rechtstreeks de Noordzee over was de snelste, maar ook de gevaarlijkste optie: slechts een klein aantal Engelandvaarders was erin geslaagd op die manier – meestal per kano of zeilboot – de overkant te bereiken. 

Een andere mogelijkheid was de zuidelijke route, via het nog gedeeltelijk bezette Frankrijk, en dan verder via de neutrale landen Zwitserland, Spanje en Portugal. Soms zelfs moest daar de reis per boot worden voortgezet met een omweg via Zuid-Amerika, want een rechtstreekse verbinding over zee bracht niet alleen de neutraliteit van die landen in gevaar, maar was ook gevaarlijk vanwege de op prooi jagende Duitse onderzeeboten. 

De noordelijke weg liep via het neutrale Zweden of de Sovjet-Unie. Die laatste route was het langst: na een eindeloze rit kon je dan vanuit Japan oversteken naar de Verenigde Staten of Canada en zo verder reizen naar Engeland of zuidwaarts via Odessa door het Midden-Oosten en langs Afrika. De Sovjet-Unie, Japan en de VS waren nog niet bij de oorlog in Europa betrokken, maar dat zou niet lang meer duren.

De vijf opvarenden van de St. Cergue met staand rechts Peter Tazelaar en zittend rechts Erik Hazelhoff Roelfzema.

Een Engelandvaart was per definitie een avontuur. Het waren voor het merendeel jongemannen die zich eraan waagden; ze werden danig op de proef gesteld, want zo’n onderneming vergde niet alleen moed, maar ook vindingrijkheid en een enorm doorzettingsvermogen. Vaak lukte het niet in één keer om de overtocht te maken en de kans op arrestatie was groot.

Gemiddeld passeerde een Engelandvaarder vijf à zes grenzen, meestal zonder geldige papieren. Rond de zeventienhonderd Nederlanders slaagden erin Engeland te bereiken, maar het aantal dat het geprobeerd heeft, is vele malen groter. Het was kortom een prestatie als je de overtocht met succes volbracht. Van een vlucht mocht dan ook niet gesproken worden: deze waaghalzen maakten de overtocht om vanuit Engeland de strijd voort te zetten, ook degenen die het vege lijf probeerden te redden, bijvoorbeeld omdat ze Joods waren.

Aanvankelijk vatte Peter het plan op om de tocht naar Engeland per fiets te maken, via Frankrijk naar Spanje; een stuk van het traject kende hij immers uit de meidagen van 1940. Maar op zekere dag hoorde hij op Katendrecht over een schip dat naar Amerika zou varen. De St. Cergue was een Zwitsers schip dat onder Panamese vlag voer, een 117 meter lange vrachtvaarder die in 1937 te water was gelaten. Door de oorlogsomstandigheden was het schip in mei 1940 in Rotterdam aan de ketting gelegd en kort daarop verplaatst naar de Schiedamse Wilhelminahaven. Het monsteren van een bemanning stuitte aanvankelijk op Duitse bezwaren, want op een schip met als vermoedelijke bestemming New York had men het liefst opvarenden uit neutrale landen. Toen dat niet haalbaar bleek, werd toestemming gegeven om de bemanning aan te vullen met zeelieden uit Nederland. 

Monsterboekjes

Na mei 1940 werden monsterboekjes niet meer zo makkelijk uitgereikt, maar het boekje van Peter was van daarvoor; bovendien werd hij niet gezocht en kon dus legaal aanmonsteren. Dat gold niet voor iedereen. Een Leidse student die mee wilde, had kort daarvoor een paar dagen gevangengezeten en werd vermoedelijk in de gaten gehouden. Zijn naam: Erik Hazelhoff Roelfzema. Een studievriend die in het verzet zat, Frits van der Schrieck, had daarom valse papieren voor hem geregeld.

Het monsterboekje van Peter Tazelaar.

Een belangrijke rol bij het aan boord helpen van Engelandvaarders speelde de Rotterdammer Jan Drost. Hij was keuringsarts voor de aanmonsteringsdienst en stond via zijn vader in contact met de organisatie van Oom Alexander. Drost zorgde er ook voor dat zijn neef Bob van der Stok mee kon als verstekeling dankzij de hulp van de stoker van de St. Cergue, een zekere Piet. Van der Stok klom via een rubberen brandstofslang aan boord en verborg zich in de kruipruimte onder een metalen vloer. 

Het had overigens weinig gescheeld of Peter had de afvaart van de St. Cergue gemist. Een dag voor vertrek logeerde hij in Amsterdam bij een jaargenoot van het Koninklijk Instituut voor de Marine, Kick Overhoff. ’s Avonds waren ze nog even de hort opgegaan. De volgende morgen bracht Overhoff zijn vriend op de fiets naar het Centraal Station en leende hem een rijksdaalder, want na de wilde avond had Peter geen geld meer om een kaartje te kopen. Hij beloofde de rijksdaalder zo snel mogelijk terug te betalen.

Aan boord vond controle van de monsterboekjes plaats door de Hafen-Überwachungsstelle, de Duitse havenpolitie. De boarding verliep allesbehalve vlekkeloos omdat een deel van de crew nog in een café zat om een laatste borrel te drinken. Straalbezopen werden zij door de havenpolitie naar het schip begeleid. Twee opvarenden die wel aan boord waren gebleven, Peter en Erik, werden door de Zwitserse gezagvoerder naar de stookruimte gedirigeerd om alvast kolen in de stoomketel te scheppen. Ze hadden elkaar pas kort daarvoor voor het eerst ontmoet.

Erik zou later de kennismaking in zijn oorlogsmemoires Soldaat van Oranje beschrijven: ‘Een van de matrozen van luik 3, een Indische jongen met een gouden kettinkje om zijn hals, rende met mij mee. Zijn naam was Peter Tazelaar. Toen we zij aan zij kolen stonden te scheppen, half naakt, zwart en zwetend in de flikkerende hitte, barstte hij opeens in schaterlachen uit. Het was aanstekelijk. We leunden op onze schoppen, dubbelgebogen, en ons gelach bulderde rond tussen de hete ijzeren platen in de ingewanden van het vrachtschip.’

Peter Tazelaar (r) met medeverzetsstrijder Gerard Dogger.

De St. Cergue voer op 1 juli 1941 de Schiedamse haven uit en sloot op de Nieuwe Waterweg aan in een internationaal konvooi van Duitse, Noorse en Deense vrachtschepen. Ze werden geëscorteerd door vijf bewapende vistrawlers. Aan boord van de St. Cergue voer een Begleitoffizier mee, die als gezagvoerder optrad tot aan Cuxhaven in Noord-Duitsland, de eindbestemming van het konvooi. De schepen werden langs de Nederlandse kust beschermd door Duitse jachtvliegtuigen. Al die maatregelen wekten het vermoeden dat er een luchtje zat aan de lading van de St. Cergue: men dacht dat het schip Duitse oorlogsschepen ging bevoorraden. 

Peter hield zijn oren gespitst: ‘Ik liep roerwacht en uitkijkwacht en heb de conversaties tussen de kapitein, de eerste stuurman en die Duitser op de brug natuurlijk wel gehoord, maar ik heb er nooit iets uit kunnen opmaken. We zijn langs de Nederlandse kust gestoken, daarna door het Kielerkanaal naar de Oostzee. Aangekomen in Kristiansand in Zuid-Noorwegen wist de bemanning een vat smerige Duitse cognac aan boord te krijgen.’

Onderweg was verstekeling Bob van der Stok uit zijn schuilplaats tevoorschijn gekomen. De ruimte waarin hij zich verstopt had gehouden, was 50 centimeter hoog, wat rechtop zitten onmogelijk maakte. Hij lag er tussen dikke klonten verzeept vet en olie, en moest zich tot de havenstad Kiel zien schuil te houden, omdat tot die tijd Duitse inspecties konden plaatsvinden. Zijn ontlasting moest hij ergens in de kruipruimte doen. Naar eigen zeggen heeft Van der Stok zo’n twaalf dagen verstopt gezeten, totdat hij voorbij het Noorse Bergen totaal vervuild naar boven mocht komen. 

Peter Tazelaar aan het eind van de oorlog.

Onderhuidse rivaliteit

Ter hoogte van Kiel hoorde Bob plotseling een bekende stem. Het was Erik, die hij kende van het Nederlandsch Lyceum in Den Haag en later van de studie in Leiden. Bob en Erik behoorden allebei tot de upper class en waren net als Peter geboren en getogen in Nederlands-Indië. Ze waren good looking, vlot gebekt en populair in het Haagse uitgaansleven, maar er was tussen hen geen vriendschap, eerder een onderhuidse rivaliteit. Anders dan Erik had Bob actief deelgenomen aan de strijd in mei 1940: als piloot had hij meerdere succesvolle luchtduels met de Duitse Luftwaffe uitgevochten en kort daarna was hij toegetreden tot de Ordedienst, waar hij zich net als Peter had beziggehouden met inlichtingenwerk.

Erik Hazelhoff Roelfzema: 'In Tazelaars donkere, intense ogen las ik slecht nieuws voor de moffen'

Het voornaamste wapenfeit van Erik was het schrijven en verspreiden van het Leids Manifest in februari 1941, een verklaring waarin Leidse studenten hun voorwaarden stelden aan de overheid met betrekking tot de heropening van de Leidse universiteit. Het nogal provocerende document eiste ‘hervatting van de colleges op de oude voet en uitbanning van de politiek binnen de muren van de academie’. Dit naar aanleiding van het ontslag van Joodse hoogleraren en het protest daartegen door professor Rudolph Cleveringa op 26 november 1940. De Duitsers hebben overigens nooit achterhaald wie de auteur van het manifest was. Afgezien van enkele mislukte pogingen naar Engeland te ontkomen, had Erik nauwelijks een staat van dienst als verzetsman; van een georganiseerde verzetsgroep heeft hij nooit deel uitgemaakt.

Naarmate het schip noordelijker voer, steeg de onrust onder de bemanning. De vrees bestond dat de St. Cergue onderweg was naar Rusland en niet naar Amerika. Voorbij Bergen werd aangelegd bij de Noorse havenplaats Ålesund. Daar bedachten ‘de radicalen’ volgens Erik, en daarmee bedoelde hij zichzelf, Peter en Bob, een plan om het schip te kapen. Zover kwam het niet, want de volgende dag veranderde de St. Cergue plotseling van koers en voer in westelijke richting naar de Atlantische Oceaan. 

Spion in smoking - Victor Laurentius - Alfabet Uitgevers - €24,99

Intussen had Erik een betere indruk van Peter gekregen: ‘De nacht voor ons vertrek uit Ålesund zocht ik Peter Tazelaar op. De adelborst was enkele jaren jonger dan ik, maar wij konden uitstekend samen opschieten. Ook hij kwam van Java, en in zijn donkere, intense ogen las ik slecht nieuws voor de moffen. Hij zei niet veel, maar een gulle glimlach flitste gemakkelijk over zijn knappe trekken, en als hij loskwam ontvouwde zich een soepel brein. Zelfs naar Leidse begrippen dronk hij een stevige borrel, die hem nog zwijgzamer maakte. Het was zijn visie op de werkelijkheid die hem parten speelde, een romantische inslag die oorlog, liefde, vaderland, de zee,

jenever, kameraadschap en heldenmoed in één onontwarbaar kluwen verstrengelde. Dit maakte hem een gevaarlijke vijand en een kwetsbare vriend. (...) Ik voelde dat ik hem mijn hele leven had gekend.’

Mens & Maatschappij
  • Alfabet Uitgevers, Anefo