/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F05%2F5HEN0KP6bzgLza1747819898.png)
Nieuwe Revu ontmoet Patrick Tilon
Waar? Utrecht. Nog iets genuttigd? Koffie. Verder nog iets? Lees voor de uitgebreidere versie van het levensverhaal van Tilon het boek Inside Outsider, zo dik als de Bijbel, goed voor urenlang leesplezier. Onder zijn artiestennaam Rudeboy treedt Tilon regelmatig op met DNA en een band van ervaren muzikanten.
Samen roepen ze de energie uit de hoogtijdagen van Urban Dance Squad moeiteloos weer op. Ook bracht Tilon als Trippple Nickkkelz – een verwijzing naar een all black Amerikaans parachutistenpeloton uit de Tweede Wereldoorlog – onlangs zijn solodebuut uit, het hiphopalbum Droppenheimer.
Je boek Inside Outsider is meedogenloos eerlijk. Over jezelf, je bandleden, je jeugd. Waarom wilde je dit allemaal opschrijven?
‘Ik was klaar met het idee dat er in mijn hart en hoofd zoveel shit aanwezig was. Dat moest eruit. Ik moest alles in een kluis stoppen waar ik omheen kon lopen. Die kluis heb ik zelf gecreëerd in de vorm van een boek. Alles zit erin. Dat was nodig, voor mezelf. Ik heb lang geleefd met een vorm van foute loyaliteit, naar bepaalde mensen toe. Alsof ik altijd de lastige was, degene met het probleem. Maar op een gegeven moment dacht ik: wacht eens even. Als er geen gezamenlijke agenda meer is, dan is het tijd dat ik mijn versie vertel.’
Je hebt het boek helemaal zelf geschreven. Waarom vond je dat belangrijk?
‘Omdat ik niemand vertrouw om mijn verhaal te vertellen. Ze wilden me eerst koppelen aan popjournalist Atze de Vries. Nooit van mijn fucking leven. Ik vind dat zo’n flutschrijver. Schrijf dat maar op hoor, dat vind ik alleen maar leuk. I write the damn book myself. Elk hoofdstuk ging eerst naar mijn vriendin, die zelf journalist en hoofdredacteur is. Zij haalde de spelfouten eruit en dan ging de tekst naar Jan van de Laar, een extra editor. Maar Jan zei meestal: “Ik weet niet wat ik moet toevoegen, dit ben jij gewoon.” En dat klopt ook.’
Was het schrijven een manier om dingen te verwerken?
‘Zeker, maar makkelijk was het niet. Ik ben een gevoelige gast, weet je. Soms zat ik gewoon te janken. Niet op straat hoor, dat doe ik niet. Maar wel in mijn eentje, thuis. Sommige hoofdstukken waren keihard om op te schrijven. Omdat het over verraad ging, intense woede, dingen die mensen me hebben geflikt. Dat zit diep. Ik ben eraan gewend om dat soort pijn om te zetten in agressie, dan kan ik het beter handelen. Maar dat werkt niet altijd. Sommige dingen blijven in je hoofd malen.’
Wat is het pijnlijkste wat je hebt opgeschreven?
‘De kat. Ik weet niet of ik dit hier weer moet vertellen... maar ik heb een keer, toen ik heel jong was, een kat meerdere keren tegen de muur geslagen. Op een gegeven moment zag ik overal bloed. Toen voelde ik: dit kan niet. Dit is niet goed. Daarna heb ik nooit meer een dier met een vinger aangeraakt. Ik kan er nog steeds om huilen, dat ik dat heb gedaan. Waarom schrijf je dat dan op in een boek? Ik had het idee dat ik het moest vertellen. Misschien is het een vorm van zelfkastijding. Ik weet het niet. Maar ik had geen keuze. Ik wilde eerlijk zijn. Dat betekent dat je alles moet vertellen.’
In je boek beschrijf je hoe je als kind in een vriezer werd gezet. Wat gebeurde er precies die dag?
‘Dat was toen ik in een pleeggezin zat. Ik spuugde mijn appelmoes uit, dat deed ik wel vaker. Ik vond appelmoes niet lekker. En eerlijk is eerlijk: die mensen waren waarschijnlijk ten einde raad met mij. Maar wat ze deden, was natuurlijk niet slim. Iedere keer als ik die appelmoes weigerde, volgde er een straf. Die laatste keer zetten ze me dus in een vrieskist.
Niet alsof ik erin paste als in een kofferbak, hè, dat is overdreven. Maar ik zat erin, op een manier die voor een kind heel overrompelend is. Je weet niet wat er gebeurt. Ik herinner me vooral hoe koud het was, mijn neusgaten voelden alsof ze van metaal waren. En hoe ik dacht: dit kan niet lang goed gaan. Je kan dit niet volhouden. Maar ik huilde niet. Het is een stille aanklacht geworden. Alleen omdat ik geen appelmoes wilde.’
Waarom zat je in dat pleeggezin?
‘Tot mijn zesde woonde ik met mijn ouders in Paramaribo. Toen zij gingen scheiden, verhuisde mijn moeder naar Amerika. Ik werd in mijn eentje op een vliegtuig naar Amsterdam gezet, waar ik bij mijn vader in de Bijlmer ging wonen. Een plek waarvan mijn moeder dacht dat het fantastisch voor me zou zijn. In werkelijkheid was het heel onrustig.
Mijn vader en stiefmoeder hadden dubbele banen om bij te verdienen, ik was veel alleen, had niks te doen. Op een gegeven moment dacht mijn vader dat het goed was als ik tijdelijk naar een pleeggezin zou gaan. Dan kon ik wennen aan het land en hij zijn leven op orde krijgen. Mijn Amerikaanse moeder had daar ook mee ingestemd. Ze dacht: dit is veilig, dit is goed voor hem. Maar dat ging dus helemaal mis. Mijn vader heeft me uiteindelijk woedend weggehaald bij dat pleeggezin. Hij voelde: de situatie daar klopt niet.’
'Ik kreeg een grafhekel aan mijn ouders en had de hele tijd ruzie met zowel mijn vader als mijn stiefmoeder'
Neem je je ouders kwalijk dat je zo’n rotjeugd hebt gehad?
‘Als kleine jongen keek ik op tegen mijn vader. Hij was muzikant en als kind zag ik hem in Suriname op tv. Ze oefenden vaak in het huis waar wij woonden. Ik vond dat fantastisch. Toen ik een jaar of tien was, begon ik te koken vanbinnen. Er zat zoveel woede in mij. Ik kreeg een grafhekel aan mijn ouders en had de hele tijd ruzie met zowel mijn vader als mijn stiefmoeder. Zij wist niet wat ze met mij aan moest.
Mijn andere zussen en broer, de kinderen die mijn vader met mijn stiefmoeder heeft gekregen, hebben ook dingen meegemaakt die vrij typisch waren, maar wat ik mijn stiefmoeder het meest kwalijk neem is dat ze me zo heeft geslagen als ik in bed lag. Ik moest van haar in een bepaalde houding in bed liggen, ze trok de dekens elke nacht van me af en dan stompte ze me. Dat vergeet ik tot op de dag van vandaag nooit meer, naast die kat. Vanaf mijn tiende had ik er genoeg van. Ik dacht: ik had nooit geboren moeten worden, eigenlijk wilde ik niet meer leven.’
In je boek schrijf je dat je je al je hele leven een buitenstaander voelt. Waarmee is dat begonnen, denk je?
‘Mijn Amerikaanse moeder kleedde me prachtig toen ik klein was in Suriname. Ik weet niet waarom precies, niet om me te verwennen denk ik, want zo was ze niet. Maar het resultaat was hetzelfde, namelijk dat ik opviel tussen de andere kinderen. Te netjes, te opgedoft.
Het was duidelijk dat mensen vanwege mijn kleding naar me keken. Daardoor voelde ik me anders dan anderen, terwijl ik alleen maar wilde spelen. Maar mijn moeder liet dat niet toe, ze vond de anderen te dom. Ik had die vooroordelen niet. Niet over huidskleur, niet over afkomst, unless je me problemen bezorgde. Zo voelde ik me altijd een outsider.’
Is er ooit een plek geweest die wel als thuis voelde?
‘Nee. Niet echt. Misschien een paar momenten, heel soms, met kerst bijvoorbeeld, bij de familie van m’n tweede moeder, maar dat was een tijdelijk gevoel. Slapen wilde ik sowieso nooit, ik was bang in het donker. Die angst zit tot op de dag van vandaag in me. Dat mijn stiefmoeder binnenkomt om me te slaan. Of mijn dekens voor wekenlang afpakt.
Ik kan alleen slapen als het licht aan is. In de badkamer brandt bij mij licht, in de keuken laat ik het licht aan. Als ik in een hotel ben, dan zet ik soms de tv aan, om mezelf gerust te stellen. Mijn vriendin zegt soms: “O lekker, slapen straks.” Maar voor mij is de nacht niet m’n vriend. Ik vind het prima om ’s nachts naar buiten te gaan. Dat doet me niets, ook al is het pikkedonker. Maar in mijn eigen huis ben ik altijd bang. Dat gaat nooit meer over, denk ik.’
Heb je dat trauma ooit kunnen bespreken met je stiefmoeder?
‘Nooit. Zelfs toen ik haar van de trap had geduwd, werd er niets besproken. Het enige wat mijn vader zei was: “Deze vrouw is mijn vrouw en ik wil met haar leven, dus het lijkt me beter dat jij dit huis verlaat.” Hij zorgde voor een kamer en betaalde de huur, en dat was dat. Zwijgen was bij ons de norm.
Ik werd daar een meester in. Ik zei niks. Nergens over. Ik knikte hooguit. Gesprekken en confrontaties, daar deden we niet aan. Hooguit heel soms met mijn vader, maar hij was ook een rare man. Hij vond dat vrouwen eigenlijk niet moesten werken, snap je? En zij, die vrouw, mijn stiefmoeder, die had zoveel op haar bord. Ze had mij, veel te oud om nog op te voeden, kleine kinderen, geen geld, een man die het karige huishoudgeld dat ze had weer afpakte... Ze ging stiekem toch werken om sinterklaascadeaus voor ons te kunnen kopen. In dat huis was er geen ruimte voor kwetsbaarheid. Niet voor haar en zeker niet voor mij.’

Wanneer ontdekte je dat muziek een uitweg was?
‘Dat begon al vroeg. In Suriname hoorde ik de The Lemon Drops, The Beatles, soul, rock – alles door elkaar. Ik luisterde ook graag naar mijn vader als hij speelde. Ik dacht: dit liegt niet tegen me. Alles en iedereen liegt, maar dit niet. Later kon ik echt verdwijnen in geluid. Urenlang. Als er thuis weer eens gedoe was, dan vluchtte ik naar mijn kamer en zette ik The Beatles of The Police op. Dat was de wereld waarin ik geloofde, die van muziek. Als iemand dan binnenkwam, mijn stiefmoeder bijvoorbeeld, dan dacht ik echt: waarom de fuck stoor je me? Muziek was m’n harnas, m’n wapen, m’n plek. Ik zeg niks, ik draai muziek. Dat is wie ik ben.’
Was Urban Dance Squad in eerste instantie ook zo’n veilige plek?
‘Toen ik DNA ontmoette, bij een scratch-battle in Paradiso, zei hij: “Kom jammen met mijn crew in De Vrije Vloer.” Die gast is gek, dacht ik eigenlijk. Maar ik ging toch kijken en wat ik daar zag was uniek. Heel karakteristieke gasten, allemaal met hun eigen muzikale agenda, maar samen vormden ze één geluid. Ik begon Struggle for Jive te rappen en het klikte meteen. Ik dacht: dit is bad ass. En zij wisten dat ook. Het geluid was zo sterk. Nobody sounded like us.’
Maar dat gevoel hield geen stand?
‘Het was nooit een vriendenband en dat is prima, zolang iedereen op één lijn zit. Maar dat was niet altijd zo. Er kwamen persoonlijke dingen tussendoor. Ego’s, controledrift, onuitgesproken shit. Op een gegeven moment bombardeerden ze mij tot woordvoerder, tot spreekbuis. Dat klinkt als iets eervols, maar het kwam mij niet lekker uit, omdat je dan ineens ziet: aha, het komt een paar gasten wel heel goed uit dat ik de voorkant ben, terwijl zij achter de schermen niks zeggen. Of erger nog: stiekem hun eigen ding doen.’
Wat wantrouwde je precies?
‘Het collectief. De zogenaamde democratie in Urban Dance Squad, alsof iedereen evenveel te zeggen had – bullshit! Je had er een paar die de scepter zwaaiden, de rest liep mee. Ik had liever gezien dat Arjen (de Vreede, alias DNA, red.) gewoon bandleider was geworden. Dat is een gast met geweten. Als je tegen hem zegt: dit klopt niet, dan luistert hij. Maar hij werd ook onderdrukt, indirect, door al die zogenaamd idealistische regels die nergens op sloegen. Terwijl hij misschien wel de meestbegaafde van ons allemaal was. Lui, dat wel. Anders was hij nu allang miljonair geweest. Want hij is een genie.’
Waarom ging het mis tussen jullie?
‘Omdat ze het hebben verneukt. We waren ingelijfd door een groot Amerikaans label. Ze waren gek op ons. Echt gek. Platenbazen, producers – alle hoge bazen kwamen naar ons kijken. Paul Simon en Joey Ramone kwamen tijdens een van de eerste Amerikaanse optredens langs in onze kleedkamer. Public Enemy was fan, Ice T was fan, Henry Rollins was fan. Dan moet je doen waarvoor je bent gekomen: spelen, leveren, knallen. Niet dat Europese gelul van ‘we zijn niet zoals zij’. Fuck that.
De Amerikaanse markt is dé markt. En wij hadden daar kunnen doorbreken, als we ervoor waren gegaan. Toen ze mij vroegen of ik in Amerika wilde blijven, zei ik: “No problem.” Maar ik was de enige. De rest wilde terug. Niet vanuit heimwee, dat is gelul. Ze wilden het op hun eigen manier doen, onder hun eigen voorwaarden. Al die onzin over bandethiek en punkprincipes. Ze hadden te weinig hersencapaciteit om de goede beslissingen te nemen. Nou ja, dan houdt het op. Dan heb je je eigen ondergang gekozen.’
Zag je het uiteenvallen van Urban Dance Squad aankomen?
‘Je weet hoe een vuur werkt. Het smeult, dan wordt het warm, daarna komen de vlammen. Zo ging het bij mij ook. Ik zag in de laatste jaren van die band al hoe krom de verhoudingen waren. De dynamiek klopte niet. Er werd geluld, gestuurd en gezwegen. Niet iedereen was eerlijk, sommige mensen hadden dubbele agenda’s. Het collectief, zogenaamd democratisch, werkte totaal niet.
Er wordt vaak gedacht dat ik onze ondergang heb veroorzaakt, maar het was een samenspel van allerlei factoren. Niemand nam leiderschap, niemand corrigeerde. Dan krijg je chaos, je krijgt achterklap, je krijgt frustratie. Er was geen ruimte voor het individu. In zo’n band zitten is idioot, man. Leuk voor even, maar als de balans weg is, is het einde zoek. Dat moment kwam.’
'Ik geloof niet in geluk als concept. Alles liegt tegen je, behalve creëren. Dat liegt nooit'
Ben je daarna op zoek gegaan naar een nieuwe versie van jezelf?
‘Niet echt. Ik heb mezelf niet opnieuw hoeven uitvinden. Dat zit niet in me. Ik marcheer gewoon door. Ik had ook niks te resetten. Ik had al vroeg besloten: ik ga iets doen waarvan ík denk dat het goed is. En dat hoeft niet door iedereen goed gevonden te worden. Als ik m’n huur kan betalen en op z’n tijd op vakantie kan, ben ik tevreden. Ik dacht niet: nu ga ik rijk worden. Ik dacht: ik ga leven op mijn manier.’
Heb je een doel voor ogen?
‘Nee. Helemaal niet. Dat vinden mensen raar. Dan vragen ze: wat is je plan? Maar ik heb nooit een pad uitgestippeld. Ik ben gewoon blijven lopen. Omdat ik niks anders kon. Snap je? Ik vind deze wereld niet leuk. Ik vind mensen over het algemeen niet leuk. Jij bent oké, maar de meeste mensen zijn mijn probleem. De hel, dat zijn de anderen, zoals Sartre dat zegt. Ik heb geen agenda, ik ben gewoon aan het lopen. Tot ik niet meer kan lopen.’
Dat klinkt eenzaam...
‘Dat is de wereld, man. Onvolkomenheid. Als je een paar echte vrienden hebt, ben je een geluksvogel. Maar ik neem het niemand kwalijk, ik snap het. Ik ben ook niet constant ongelukkig, hoor. Ik heb mijn momenten. Als ik een goede plaat hoor, een goeie film zie, met mijn vriendin op reis ben of als ik muziek maak, dan voel ik geluk. Niet als staat van zijn, maar als moment. Ik geloof niet in geluk als concept. Alles liegt tegen je, behalve creëren. Dat liegt nooit.’
Wat zorgt ervoor dat je elke ochtend weer opstaat?
‘Doorgaan. Gewoon blijven bewegen, maakt niet uit waar naartoe. Zwerven heeft een functie. Omdat je onderweg blijft, komen dingen naar je toe. Ik ben nooit op zoek gegaan naar: ik ga die band overtreffen. Want dat is onmogelijk. Urban Dance Squad was uniek. Dat maak je maar één keer mee. Maar ik wist: als ik blijf lopen, komt er weer iets nieuws.’
En nu? Keert het tij een beetje, dankzij je boek?
‘Het eerlijke antwoord is: nee, maar ik voel me niet verloren. Ik heb veel geleerd. Ik heb mezelf in de spiegel aangekeken. Mijn ego is altijd onder constructie en dat blijft ook zo. Sommige dingen doen er gewoon niet meer toe. Niet door m’n leeftijd, maar door de inzichten die ik heb gekregen. Ik heb een nieuw arsenaal. Stilte kan beter zijn dan praten, wegkijken kan beter zijn dan ingrijpen. Soms is creëren het beste. Wat je ook doet: blijf maken. Dat is mijn vorm van oorlogsvoering. Ik hou daarvan. Gewoon doorgaan. Wie in mijn weg staat, krijgt een klap. En ik loop verder.’
Je noemt jezelf de ‘luitenant from hell’. Waar komt dat vandaan?
‘Dat is wat ik nu ben. Samen met DNA beheer ik de legacy van Urban Dance Squad. Sinds twee jaar treden we op met het oude repertoire. Vanwege allerlei juridisch gezeik mogen we onszelf geen UDS noemen. Whatever, ik heb alle lyrics geschreven. DNA is de koning, ik ben de luitenant from hell. Ik ben die gast die doorgaat als de rest stopt. Ik heb geen pensioen, ik heb geen vangnet, ik heb muziek. Als ik op dat podium sta, dan is dat mijn domein. Dan weet ik: ik ben nog steeds gevaarlijk. Niet gewelddadig, maar scherp. En alive.’
Is er nog iets wat je hoopt?
‘I got my wish already. Bijna iedereen die het boek gelezen heeft, zegt hetzelfde: dat ze ervan genoten hebben. Mensen citeren me, fotoshoppen uitspraken, onthouden dingen. Dat vind ik mooi. Laatst werd ik aangesproken door een oudere man op de sportschool, Herman. Hij zei: “Het raakte me.” Dan denk ik: wow. Tuurlijk streelt dat je ego. Maar je moet dat nemen voor wat het is. Het is vriendelijk en daarna loop je weer door. Te veel erkenning is ook niet goed voor je karakter.’
- ANP