James Worthy: 'Terwijl de rook van het vuurwerk de wolken boven Liverpool roze kleurt, valt het ineens angstvallig stil'
'Opeens stopt het zingen. Mensen kijken op hun telefoon. Iemand schijnt met een auto op mensen te zijn ingereden'
Ik heb al drie dagen niet gedoucht en ik slof op pantoffels die van mijn eigen tandvlees zijn gemaakt door Liverpool. Een vader en zoon staan op een bushokje. De moeder staat in het hokje en probeert met twee bezemstelen het dak omhoog te houden. Ze zeurt niet en kijkt alsof ze dit een week vol kan houden. De moeder laat Atlas op een aansteller lijken.
De zoon is jong. Hij zal denken dat dit normaal is. Dat het altijd zo zal zijn. Dat je elk jaar op een maandagmiddag een kampioenschap viert. Dat je elk jaar door de straten danst met vaders die huilen en moeders die hun kinderwagen met blikken bier hebben gevuld. Maar wij weten wel beter.
Een oude man leunt op mijn schouder. Hij ruikt naar vuurwerk en pepermunt.
‘Ik moet even uitrusten, jongen. Ik ben geen zakkenroller. Maak je maar niet druk. Ik ben gewoon een oude man. Ik mag hier helemaal niet zijn, maar ik moet dit doen,’ zegt hij. Zijn stem wiebelt als een zandkasteel in de wind.
‘Wat moet u doen?’ vraag ik.
‘Mijn dochter gaat woedend zijn. Eigenlijk mag ik het verzorgingstehuis helemaal niet meer verlaten, maar dit is zo’n speciale dag. Net alsof oude mensen geen jonge herinneringen meer mogen maken of zo. Ik ben al meer dan zeventig jaar fan van deze club. Dit is ook mijn kampioenschap. Wat is het ergste dat er kan gebeuren? Dat ik vandaag sterf? Is dat het ergste? Dat een oude man gelukkig sterft?’
‘U gaat vandaag niet sterven. Magere Hein is ook aan het feestvieren. De dood heeft een snipperdag.’
‘Wat voor accent heb jij? Ik kan het niet plaatsen.’ Om de nek van de oude man hangt een voetbalsjaal uit 1978. Ik ben jonger dan zijn sjaal.
‘Ík kom hier vandaan, maar ik ben hier niet geboren,’ zeg ik. Het vuurwerk prikt in mijn ogen.
‘Weet je dat buitenlandse fans vannacht in het park hebben geslapen? Alle hotels zitten vol. Zo graag willen ze erbij zijn vandaag,’ zegt de oude man.
Ik kijk naar de lucht. De rook van het vuurwerk kleurt de wolken roze. Het regent al de hele dag, maar nu begint het echt te regenen. Het zijn de tranen van de mensen die vanuit de hemel toe moeten kijken.
Opeens stopt het zingen. Het is stil in de stad. Angstvallig stil. Mensen kijken op hun telefoon. Iemand schijnt met een auto op mensen te zijn ingereden.
‘Ik breng u wel naar huis, meneer,’ zeg ik gehaast. Samen lopen we langs het bushokje. De moeder houdt nog steeds het dak van de halte omhoog.
‘Als je geen slaapplek hebt, mag je wel bij mij in het verzorgingstehuis slapen hoor. Ik heb een nieuwe bank gekregen,’ zegt de man. ‘Het ruikt er muf en het eten geeft je dunne poep, maar iedereen is er lief,’ vervolgt hij.
De volgende ochtend word ik wakker in een verzorgingstehuis. Ik was bang en moe en had geen zin om een uur te lopen. Een medewerkster bezemt neuriënd de gang. Ik ruik eieren en spek. Het is dinsdag. Alles is weer normaal, totdat we straks de krant openslaan.
‘Blijf je nog een nachtje, kampioen?’ vraagt de oude man.
‘Nee, sorry, ik moet naar huis. Ik moet zorgen dat het bushokje blijft staan.’
- NL Beeld