James Worthy

James Worthy: 'Ik wil vrienden worden met een uil en er dan een boek over schrijven'

'En dan wil ik de NS Publieksprijs winnen met een uil op mijn schouder en dat dat trotse beest mijn dankwoord oehoet'

Op het moment dat ik de kroeg verlaat, zie ik een vos over de trambaan lopen. Het is een wondermooi beest. Een vlam op pootjes. 

‘Wil je vrienden worden?’ vraag ik. Het is een droom van mij om vrienden met een wild dier te worden. Dat het me meeneemt naar het bos en me dingen leert. Hoe je een burcht met meerdere ingangen graaft bijvoorbeeld. Of hoe je een uil vangt. Ik heb altijd al een keer een uil willen vangen. Niet om op te eten of zo, nee, het lijkt me gewoon fijn om een huisuil te hebben. Uilen zijn wijs. Ze weten waar de afstandsbediening ligt als je deze kwijt bent. Ze kunnen ruiken of je de boterhamworst die over datum is nog kunt eten. Ik wil vrienden worden met een uil en er dan een boek over schrijven. Mijn vriend de uil. Ik wil de NS Publieksprijs winnen met een uil op mijn schouder en dat dat trotse beest mijn dankwoord oehoet.   

Terwijl ik over een uil droom, volg ik de vos door de stad. Dan zie ik dat ik niet alleen ben. Aan de overkant van de straat zie ik nog een vossenvolger lopen. Het is een oude, dunne man in een lange, rode jas. Hij knipoogt naar me voordat hij oversteekt. 

‘Is dit de eerste keer dat je een vos ziet?’ vraagt de man. Zijn adem ruikt naar mijn adem en mijn adem ruikt naar bruine rum en sigaretten. 

‘Dit is de tweede keer. Ik heb ooit een keer een vos zien lopen in een buitenwijk van Londen.’

‘Dit is mijn vierde keer, maar dit is veruit het mooiste exemplaar. Je bent een bofkont, jongen.’

Samen schaduwen we het baksteenkleurige wonder. Het ruikt aan een lantaarnpaal. Aan de paal hangt een poster die is losgeraakt. Het is een poster van een datingsite. Op de poster lacht een ongeëvenaard knappe man naar een ongeëvenaard knappe vrouw. Ik hoop dat ze gelukkig worden.

De vos begint sneller te lopen. De man in de rode jas ook. 

‘U doet me aan iemand denken,’ zeg ik, terwijl we langs het water snelwandelen.

‘De duivel? Dat komt door die rode jas. Laatst kwam ik de duivel tegen en die vond ook dat ik op hem leek. Ik doe het er ook wel om hoor. Als je op de duivel lijkt, doet iedereen aardig tegen je.’

De vos loopt door het park. De maan hangt boven Amsterdam en doet een pepermuntje na.

‘Weet je wat het is? Veel mensen hebben een verkeerd beeld van de duivel. Of je gaat naar de hemel of je gaat naar de hel. In de hemel word je een butler, maar in de hel is iedereen koning,’ vervolgt de vossenvolger. 

Als we de vos uit het oog zijn verloren, nemen we plaats op een stoeprand.

‘Waarom volgde je die vos eigenlijk?’ vraagt de oude man.

‘Ik wilde nogmaals aan de vos vragen of hij vrienden met me wilde worden.’

‘Waarom zou je vrienden willen worden met een vos?’

‘Omdat ik nog geen uil ben tegengekomen, meneer.’

Column
  • Adobe Stock