Waarom meerderheidskabinetten steeds moeilijker worden
Sinds het einde van de negentiende eeuw kent Nederland vooral kabinetten die steunen op een meerderheid in zowel de Tweede als Eerste Kamer. Die meerderheidskabinetten golden lang als de norm, omdat ze stabiliteit boden en ervoor zorgden dat wetsvoorstellen soepel door het parlement kwamen. Toch is die vanzelfsprekendheid de laatste jaren verdwenen.
De recente verkiezingsuitslag heeft de versnippering in de Nederlandse politiek verder blootgelegd. Met meer dan vijftien partijen in de Tweede Kamer is het bijna onmogelijk geworden om een coalitie te vormen waarin een meerderheid van 76 zetels vanzelfsprekend is. Grote partijen verliezen terrein aan kleinere, meer uitgesproken bewegingen die elk hun eigen achterban bedienen. De politieke kloof tussen links en rechts is gegroeid, net als de verschillen in opvattingen over migratie, klimaat en bestaanszekerheid.
Waar vroeger twee of drie partijen aan tafel voldoende waren voor een regeringsmeerderheid, vergt het nu vaak vier of vijf partijen met uiteenlopende belangen. Het resultaat is logge onderhandelingsprocessen, ingewikkelde compromissen en kabinetsformaties die maandenlang duren. Daarom klinkt steeds vaker de roep om een andere manier van regeren: het minderheidskabinet.
Wat is een minderheidskabinet?
Een minderheidskabinet bestaat uit partijen die samen geen meerderheid hebben in het parlement. Dat betekent dat het kabinet bij ieder voorstel opnieuw moet onderhandelen met andere partijen om steun te krijgen. Het is dus kwetsbaarder dan een meerderheidskabinet, maar het kan ook flexibeler zijn. Promovendus Corné Smit bepleitte in zijn proefschrift dat Nederland gebaat zou zijn bij hervormingen om minderheidskabinetten aantrekkelijker te maken.
Historisch gezien heeft Nederland al diverse minderheidskabinetten gekend. Zo moest het kabinet-De Meester (1905–1908) voortdurend steun zoeken buiten de coalitie, terwijl het kabinet-Cort van der Linden (1913–1918) er zelfs in slaagde een historische Grondwetsherziening door te voeren. Ook recenter waren er voorbeelden, zoals Rutte I (2010–2012), dat afhankelijk was van gedoogsteun van de PVV.
Gedogende partijen spelen in zo’n constructie een cruciale rol. Ze maken geen deel uit van de regering, maar beloven wél de coalitie te steunen bij belangrijke wetsvoorstellen of begrotingen. In ruil daarvoor kunnen ze invloed uitoefenen op beleidsthema’s die voor hen belangrijk zijn. Deze samenwerking vraagt vertrouwen, maar biedt ook ruimte voor politieke wendbaarheid: beleid kan per onderwerp worden gevormd, in plaats van via een star regeerakkoord dat vier jaar vastligt.
Minderheidskabinetten in Scandinavië: voorbeeld voor hervormingen in Nederland
In veel Scandinavische landen zoals Zweden, Noorwegen en Denemarken zijn minderheidskabinetten de regel in plaats van de uitzondering. Daar werkt het systeem goed omdat samenwerking per thema is ingebakken in de politieke cultuur. Regeringen zoeken per onderwerp meerderheden, waardoor er meer debat en transparantie is, maar ook meer draagvlak voor hervormingen.
Die aanpak zou ook in Nederland kunnen werken, zeker nu de samenleving schreeuwt om bestuurlijke vernieuwing. Een minderheidskabinet kan hervormingen juist versnellen, omdat het niet gebonden is aan een log compromis tussen te veel partijen. Het dwingt politici om open te onderhandelen, maatwerk te leveren en samen te werken over de grenzen van ideologie heen.
Minderheidsregeren vraagt politieke volwassenheid. Het kan, mits goed uitgevoerd, leiden tot beleid dat breder gedragen wordt door de samenleving. Misschien is dat precies wat Nederland nu nodig heeft: minder achterkamertjes, meer inhoud.
- Parlement, Universiteit Leiden
- NL Beeld / Regiofotografie