Dertig jaar hardcoregeschiedenis valt in zijn geheel niet te vatten in drieduizend woorden. Daarom schrijf ik als journalist, auteur en bovenal gabber sinds ik me kan heugen, een verhaal over dertig jaar hardcore. Mijn hardcore. De hardcore die ik al luisterde toen ik tiener was. Zelf ben ik van 1985, dus toen de gabber op haar piek was, was ik een jaartje of tien. Sinds ik oud genoeg ben om zelf plaatjes aan te schaffen, luister ik al naar hardcore. Vinyl was het toen nog. Van Ruffneck, Terror Traxx, Rotterdam en Mokum Records. Haast dertig jaar later is de hardcore jarig. Volwassen geworden, maar nog even rebels. En juist dat heeft me altijd zo aangetrokken.
De hardcore is jarig, maar een echt feestje is het niet. 25 jaar Masters of Hardcore werd afgelopen twee jaar al driemaal afgeblazen, net als er recent een grote rode streep door de dertigste verjaardag van Multigroove ging. Deze week zou de jaarlijkse editie van Thunderdome plaatsvinden in een uitverkochte Utrechtse Jaarbeurs, maar ook deze vindt voor het tweede jaar op rij geen doorgang. De hardcore geeft even geen feestjes, toch is het wel feest. De enige, grootste en door de buitenwacht meest gehate in Nederland ontstane jeugdcultuur ontstond dertig jaar geleden. Tegen alle verwachtingen in is het nog steeds springlevend. In dertig jaar tijd uitgegroeid van een door boefjes aangevoerde spontane beweging vol housemuziek in gekraakte loodsen, tot een bedrijfstak vol miljoenen bedrijven die zich kan meten met de groten der aarde. Nederlands grootste subcultuur heeft de tijdsgeest weerstaan en leeft haar motto: hardcore will never die.
'Wanneer je tegen mensen uit de alternatieve muziekwereld zegt dat je van hardcore houdt, dan is het net alsof je zegt dat je bij de NSB hebt gezeten'
Verankerd en verguisd
Hardcore is door de jaren heen diep verankerd geraakt in de Nederlandse cultuur. Verankerd én verguisd. De afgelopen jaren interviewde ik menig hardcoreveteraan en liefhebber, allemaal beamen ze één ding: je houdt van hardcore, of je haat het. En misschien is dat maar goed ook. Zo sprak ik voor Nieuwe Revu met gabber-historicus Lucky Fonz, die het treffend wist te verwoorden: ‘Hardcore is een soort eiland. Niemand weet hoe mooi het daar is. Tegelijkertijd is het zo paradijselijk omdat het een eiland is, en niemand weet hoe mooi het is. En omdat anderen niet weten hoe mooi het daar is, blijft het ook zo mooi.’
Lucky, die zich in de meer alternatieve en intellectuele kringen begeeft, weet als geen ander welke reacties de hardcore bij andersdenkenden oproept. ‘Wanneer je tegen mensen uit de alternatieve muziekwereld zegt dat je van hardcore houdt, dan is het net alsof je zegt dat je bij de NSB hebt gezeten.’
De hardcore mag dan volwassen zijn geworden, de weerstand die het oproept is nog steeds springlevend. Precies zoals het bij een anti-cul-tuur hoort te zijn. Ook de journalist van dienst is, met zijn 36 jaar, nog steeds trots op zijn predicaat gabber. Als tiener was ik te jong om tijdens de uitbundige jaren 90 de massale raves te bezoeken, dus voegde ik mij na de eeuwwisseling bij de duistere derde generatie gabbers. Jarenlang bezocht ik vuige loodsen en amper verlichte evenementenhallen om te beuken op de duistere dreunen van Catscan, Promo, Armageddon Project en D-Passion. Het legde de basis voor mijn diepe liefde voor de hardcore waarvan ik weet dat het me nooit meer zal verlaten. Zoals men in de hardcore immers zegt: ‘Een gabber ben je niet voor even, maar je hele leven.’
Aan wie, wat, waar, wanneer en hoe de eerste hardcoreplaat tot stand kwam, wil ik mijn vingers niet branden. Mijn visie is dat er na de donkere jaren 80 vol krakersrellen, een dreigende Koude Oorlog en hoge jeugdwerkloosheid massa’s jongeren op zoek waren naar ongeremde feesten zonder zorgen. Dat vonden ze in de house. Een house die in de begintijd nog gedomineerd werd door de elite van de Randstad. Zien en gezien worden. Flamboyant en extravagant. En de working class-boeffies, de voetbalsupporters, de sportschoenen, lange haren en kale koppen? Die werden geweigerd aan de deur. Dus zat er voor hen maar één ding op: zelf feesten gaan geven.
Zo ontstond de eerste hardere housebeweging in Nederland, echt hardcore was het nog niet te noemen, aan de zelfgecreëerde rafelranden van de nacht. Het Rotterdamse Parkzicht met Rob Janssen, de Amsterdamse Dano en Ilja Reiman met zijn Multigroove posse, de Hagenezen Gizmo en Darkraver met de Haagse Rave The Cityfeesten. House is begin jaren 90 nog gewoon house. Soms wat harder, soms wat zachter. In deze periode is de hardcore een ware mierenhoop, iedereen komt een stukje brengen. Hoofdzakelijk nationaal, maar ook internationaal.
Zo produceert de Frankfurter Marc Acardipane, die een aantal jaren later onder een dozijn aan aliassen groot zal doorbreken tijdens de Nederlandse gabberhype, in 1990 onder de naam Mescalinum United een nummer met de toepasselijke titel We Have Arrived. Het is een van de eerste naar hardcore neigende tracks. Is het de eerste hardcoreplaat ooit? Ik zou het niet durven zeggen. Het is in ieder geval wel een teken dat de mierenhoop die de hardcore in die jaren is een grote aantrekkingskracht uitoefent. Totdat de hardcore zich langzaam gaat afzetten tegen de zachtere house, en tegen elkaar. Maar voor nu is het duidelijk, de hardcore is gearriveerd. En dit is pas het begin.
In Nieuwe Revu 49 lees je hoe de hardcore zich afscheidt van de mellow, steeds harder en sneller wordt en de muziekindustrie op zijn kop begint te zetten. Daarnaast zie je hoe de Gabberhype opkomt in Nederland, groeit als een raket en eind jaren 90 plots begint te verdwijnen. Nu in de winkel!
- ANP