Het werd een gevecht om de macht in het Nederlandse voetbal, die zijn oorsprong had in een vete tussen Ajax en PSV. In het deze maand verschenen Tussen Twee Finales: de Wankele Oranjejaren 1978-1988 van Ruud Doevendans lezen we hoe aanvoerder Ruud Gullit de boel redde...
Johan Cruijff was in de zomer van 1985 zonder diploma aangetreden als trainer van Ajax. Een diploma was een vereiste, maar er moest, vond Cruijff, op grond van zijn verdiensten maar een uitzondering gemaakt worden. Hij begreep dat niemand beter dan bondsmanager Rinus Michels een brief kon componeren om de meeste kans van slagen te hebben. En dus vroeg hij Michels of hij de brief wilde opstellen, een vraag waaraan Michels voldeed. Cruijff zette een handtekening onder Michels’ epistel en postte hem, om alle verdenkingen van samenzwering bij voorbaat de kop in te drukken, in zijn woonplaats Vinkeveen. Om kort daarop een antwoord te krijgen, dat hem in woede deed ontsteken: het verzoek was afgewezen. Michels had in feite zijn eigen brief afgekeurd.
Het verschil in visie en aanpak van de beide trainers vormde een mol die ondergronds zijn weg door de belangen van Oranje wroette. Het goede spel was slechts een laagje vernis voor de vele onderlinge irritaties die in het Nederlands elftal waren geslopen. Voor de thuiswedstrijd tegen Griekenland laaide de vete tussen Ajax en PSV in alle hevigheid op, en niet alleen meer tussen trainers en bestuurders, maar ook tussen de spelers. Aan Ajax kleefde de reputatie dat het zijn spelers zelf opleidde, hetgeen vaak ook het geval was.
PSV heette, met recht, een koopclub te zijn, waar zelden een jeugdspeler doorbrak, maar die altijd kon leunen op het kapitaal van Philips. Ajax viel altijd aan, PSV – zo werd, veelal ten onrechte, beweerd – verdedigde vooral. Er was voor de Amsterdammers echter één probleem: ze konden tegen het PSV van de tweede helft van de jaren 80 niet op. De Eindhovense ploeg was volwassener, stabieler en sterker. PSV was in 1986 kampioen geworden en hard op weg om hetzelfde in 1987 te realiseren. En in Amsterdam stak dat. De uitdaging voor Michels was deze stromingen te laten samenwerken, misschien wel het zwaarste gedeelte van zijn klus.
De bondscoach koos tegen Griekenland weliswaar voor zeven Ajax-spelers in de basisopstelling, maar kernposities als die van de keeper en de laatste man werden ingevuld door de PSV’ers Hans van Breukelen en Ronald Koeman. Michels geloofde niet in de visie van Cruijff. In Vrij Nederland had de bondscoach Cruijff ‘een psychopaat’ en ‘een aankomend toptrainer’ genoemd, hetgeen boekdelen sprak. Hij ontkwam er niet aan meer elementen uit de Ajax-speelstijl aan te brengen, omdat Ajax nu eenmaal veel goede Nederlandse spelers in de gelederen had waar PSV diverse buitenlandse toppers herbergde, maar kreeg tegen de Grieken het deksel op de neus en zou er in het jaar dat komen ging steeds meer nuances in aanbrengen.
Zijn opmerkingen over Cruijff vielen in De Meer natuurlijk slecht. En als bij Cruijff iets slecht viel, moest daarmee worden afgerekend. Aldus geschiedde. Lees het hele artikel op Blendle.