De dag dat Steenberg 7 in Aberfan instortte

Tot 21 oktober 1966 kende bijna niemand Aberfan. Een dag later is het dorpje in Wales wereldnieuws, maar helaas om een dramatische reden: een instortende berg kolenafval zaait er dood en verderf. Psychiater John Barker ontdekte later dat er in aanloop naar de ramp veel voorspellende visioenen circuleerden onder de bevolking. De vermaarde auteur Sam Knight schreef er een boek over. Een voorpublicatie.

De dag dat Steenberg 7 in Aberfan instortte

Op de avond van 20 oktober 1966, toen ze 52 was, besloot miss Kathleen Middleton de nacht door te brengen in een van de panden die haar ouders hadden geërfd, een huis op Crescent Road in Hornsey. Ze was rusteloos en sliep in een logeerkamer op de eerste verdieping. De volgende ochtend om ongeveer zes uur had ze een sterk voorgevoel. ‘Ik werd naar adem happend wakker en had het gevoel dat de muren op me af kwamen,’ schreef ze over die ochtend. Toen huurder Alexander Bacciarelli thuiskwam na een nachtdienst vertelde ze hem over haar omineuze gevoel. Bacciarelli vond dat ze een depressieve indruk maakte. Om 08.00 uur wilde miss Middleton, die ’s ochtends zelden iets dronk, een kop thee.

Iets meer dan een uur later nam ook een groep arbeiders die in Zuid-Wales op een enorme berg steenkoolafval werkte een theepauze. De mannen hadden een hutje met een kolenvuur dat afhankelijk van waar ze werkten op verschillende plaatsen op de heuvel kon worden geplaatst. Het was een windstille vrijdagochtend met een felle herfstzon. De vallei onder hen ging schuil onder een laag mist die alleen werd doorbroken door de hoge, vierkante schoorsteen van de Merthyr Vale Colliery, de plaatselijke kolenmijn.

Sinds de Eerste Wereldoorlog was het afval uit de mijn op een tramspoor over de Merthyr Mountain omhoog vervoerd. Het afval, een cocktail van bodemas, puin, weggegooide kolen, slib (kleine, met water vermengde stukjes kolen) en minuscule restanten van het filtratieproces, werd in tien metalen wagons door een touw over een spoor naar boven getrokken. Als de wagons bovenaan de helling bij een motorhuisje kwamen, gleden ze over een apart spoor naar de top, waar zogeheten slingers de trams aan een kraan bevestigden en de kraandrijver de wagons tot boven een vuilnisbelt liet zwaaien en ze dan liet kiepen. Uur na uur, wagon na wagon groeide de duistere steenberg steeds verder boven de vallei uit.

‘Het zwol op en vormde zich tot een golf... Ik weet geen betere manier om het te beschrijven. In de richting van Aberfan... De mist in’

Berg nummer 7

Als een berg te groot werd of problemen veroorzaakte kozen de mijningenieurs een locatie voor een nieuwe berg. Berg nummer zeven, waar de mannen die ochtend aan hadden gewerkt, was gestart met Pasen 1958 nadat een plaatselijke boer had geklaagd dat berg zes begon uit te steken boven zijn terrein. De plaats was gekozen door een ingenieur en de manager van de mijn, die zonder landkaart de berg hadden beklommen.

Berg zeven was in 1963 twee keer een stukje heuvelafwaarts gegleden. In november van dat jaar was er een gat met een breedte van zeventig meter in de berg ontstaan. In het najaar van 1966 stak de berg al bijna veertig meter boven de helling uit. Met het slib en het afval in de berg had je St Paul’s Cathedral anderhalve keer kunnen vullen.

Het had wekenlang zwaar geregend en de heuvel en de steenberg die erop lag waren doorweekt. Toen de slingers en de kraandrijver op de ochtend van 21 oktober vlak voor half acht op hun werkplek aankwamen, zagen ze dat het oppervlak in de loop van de avond en nacht ongeveer 3,5 meter was ingezakt. Het spoor naar boven was in het gat gevallen. Een van de slingers, Dai Jones, werd naar beneden gestuurd om te vertellen dat het rommelde in de steenberg. Er was geen telefoon op de heuvel; die was gestolen. Nadat Jones was vertrokken zette kraandrijver Gwyn Brown de kraan weer op zijn plaats. Tegen de tijd dat Jones terugkeerde met teamleider Leslie Davies – het was toen ongeveer 09.00 uur – was de top van de berg opnieuw drie meter gezakt.

De mannen vertrouwden het niet. Davies liet weten dat de ingenieurs in de loop van de volgende week een locatie zouden kiezen voor een nieuwe berg. Berg zeven was over en uit. Davies stelde voor dat ze een kop thee zouden drinken voordat de mannen de kraan en het spoor zouden verwijderen. Samen met de slingers liep hij naar de personeelshut.

Brown bleef bij zijn kraan en keek naar beneden. Er hing nog altijd een deken van mist over de vallei en hij kon de rijtjeshuizen, winkeltjes en kerken van Aberfan niet zien. Het afgelegen dorpje was niet landelijk en het was ook niet oud. Voor de aanleg van de mijn was hier slechts één boerderij geweest, en weilanden met schapen. De rivier de Taffhad zich glinsterend een weg gebaand naar de zee. In de 19de eeuw kwamen er Engelsen, Ieren en Italianen met hun gezinnen naar Aberfan om kolen te delven en was er een heus dorp ontstaan. De kolenmijn was in goede en slechte tijden de steun en toeverlaat van Aberfan geweest. In 1934 won de jazzband van het dorp een concours in het Crystal Palace in Londen.

Brown keek naar beneden, de berg kwam omhoog. Hoe was dat mogelijk? ‘Eerst ging het langzaam,’ vertelde de kraandrijver later. ‘Ik dacht dat ik het me verbeeldde. Maar het ging steeds sneller, verbazend snel.’ Ver onder hem, aan de voet van de steenberg, waren duizenden tonnen afval vloeibaar geworden en ingestort. Een donkere, glinsterende golf barstte uit de heuvel, gleed naar beneden en sleurde de rest van de berg mee. ‘Het zwol op en vormde zich tot een golf... ik weet geen betere manier om het te beschrijven,’ zei Brown. ‘In de richting van Aberfan... de mist in.’

Oorverdovend kabaal

Hij schreeuwde. Zijn collega’s kwamen uit de hut, zagen wat er gebeurde, renden naar beneden en riepen waarschuwingen. Maar hun voortgang werd bemoeilijkt door omgevallen bomen, wagons, puin en slib. Het kabaal was oorverdovend. Ze hadden allemaal weleens een steenberg dertig of veertig meter zien wegglijden, maar dit was niets meer of minder dan een lawine. De mensen in Aberfan vergeleken de herrie later met een laag vliegend straalvliegtuig of onweer.

Alles werd gesmoord en verpletterd: schapen, heggen, koeien, een boerderij met drie bewoners. Moy Road, de weg aan de westkant van het dorp, liep tegen de berg aan. De twee scholen van Aberfan waren daar gehuisvest: de Pantglas Junior School en de Pantglas County Secondary School. De lessen op de basisschool begonnen om negen uur, die op de middelbare school een halfuur later.

De golf bereikte de scholen om kwart over negen en overspoelde de basisschool vol kinderen die riepen dat ze ‘present!’ waren, de regenmeter checkten, het woord p-a-r-a-b-e-l spelden, hun lunchgeld betaalden, verslag deden van sportwedstrijden, hun tekenspullen pakten.

De muren werden verbrijzeld door kolenwagons en grote brokken gesteente. De achterkant van de school werd verpletterd onder een laag puin van wel 10 meter hoog. De dakgevel stak boven het afval uit. Van de middelbare school werd slechts een gedeelte geraakt. De 14-jarige Howard Rees, die op weg was naar school, zag de golf over een oud spoortalud boven het dorp heen komen, ‘zo snel als een auto die het dorp in rijdt.’ Drie van zijn vrienden, die op een muurtje zaten, werden gedood. Ook de acht huizen achter hen moesten het ontgelden.

Kapper George Williams zag hoe op Moy Road deuren en ramen naar binnen werden geslagen. Er vlogen bakstenen door de lucht. Williams zat vast onder een stuk golfplaat. Hij beschreef het moment vlak nadat de golf was uitgeraasd als de stilte als je net de radio hebt uitgezet. ‘Je kon geen kind of geen vogel horen,’ zei hij. Om 09.25 uur belde iemand vanuit The Mackintosh Hotel, een pub iets verderop op Moy Road, de politie.

Mijnwerkers met zwarte gezichten en lampen op hun helm verlieten de mijnen en waren twintig minuten later ter plekke. Het water dat uit losgeslagen pijpleidingen was gelekt en door de straten stroomde, kwam tot aan de knieën van de reddingswerkers. De instorting van de steenberg van Aberfan eiste 140 levens, waaronder 116 kinderen, hoofdzakelijk tussen de zeven en de tien.

Om half elf onderbrak de BBC zijn uitzending voor een kort bericht over de ramp. In het journaal rond lunchtijd werd een dodental van 26 genoemd; pas in die uitzending hoorde premier Harold Wilson wat er was gebeurd. In Aberfan, dat langs de hoofdweg van Merthyr Tydfil naar Cardiffligt, zag het inmiddels al zwart van de persvoertuigen, ambulances, mobiele kantines en graafmachines. De mijnen in de omgeving stuurden allerlei soorten shovels, bulldozers en vrachtwagens om puin te ruimen. Maar het schoolplein was krap, en omdat het niet uitgesloten was dat er nog overlevenden in het slib lagen, werd de zoektocht nagenoeg volledig met de hand uitgevoerd.

Benieuwd naar de rest van het artikel? Je leest het op Blendle.

In het artikel lees je meer over de ramp. ‘Je kon de voyeurs en ramptoeristen er zo uitpikken. Er werd geschreeuwd tegen politiemensen die even thee stonden te drinken. Iemand gooide een blikje tabak naar een fotograaf en brak zijn flitser.’