Longread | 40 jaar Doe Maar: er is nix veranderd

Doe Maar bestaat 40 jaar, de zalen zitten weer vol. Terugblik op een band die ‘een ziekte’ veroorzaakte ‘die gepaard gaat met zeer luid gillen, vlagen van hevige verliefdheid en in veel gevallen het bewusteloos geraken van de slachtoffers’.

Doe Maar

Daar staat Ernst Gideon Jansz. Hij is 70 jaar en draagt een lichte blouse en een spijkerbroek. Het is donderdag 11 oktober 2018. De grote zaal van Doornroosje in Nijmegen was binnen drie minuten uitverkocht, een record. Op TicketSwap zochten honderden mensen vergeefs een kaartje. Woordvoerder Freek Koster zei: ‘Dit hebben we nog nooit meegemaakt. Alle systemen sloegen op tilt. Onze website is wel wat gewend, maar dit werd te veel.’

De tour heeft als titel Er Verandert Nix. Er zijn veel meer vrouwen dan normaal in Doornroosje. Ze droegen vroeger Doris Day-speldjes, 4US-horloges, zelfgebreide Skunk-truitjes, Smoorverliefd-pennen en Nederwiedewiedewiet-borden. Allemaal waren ze aangetast door het o zo mysterieuze Doe Maar-virus, zoals het in 1984 werd omschreven.

Het eerste nummer is Alles Doet ’t Nog. Een jongeman van zeventig zingt met een licht Tilburgs accent: ‘Wat is de wereld veranderd, brutaliteit is een deugd.’ Jansz staat achter een rood toetsenbord. Alles doet ’t gelukkig nog en het gaat goed. Voor het derde nummer zegt Jansz het ‘ongelooflijk’ te vinden dat het publiek er is en ‘heel erg ongeloof lijk’ dat zij er zijn. Daarna zingt hij zijn zelfgeschreven song Hetzelfde Meisje. De toeschouwers in Doornroosje zingen het op een behoorlijk beschaafde manier woord voor woord mee.

Bij de aankondiging van Doe Maars meest recente reünietour zei Jansz: ‘Toen we ooit vol enthousiasme een Nederlandstalig bandje begonnen, hadden we geen idee van het ongelofelijke avontuur dat ons te wachten stond. En als we nu, veertig jaar en een leven later, een liedje als De Bom zingen, lijkt het of het waar is: niets verandert echt.’

De laatste constatering is twijfelachtig. Jansz groeide op in Amsterdam en ging halverwege de jaren 60 spelen in folkband CCC Inc. De bandleden verhuisden in 1969 met hun vrouwen, vriendinnen en kinderen naar een boerderij in de Limburgse Peel om een hippiecommune te stichten. Bijna alle mannen hadden baarden en bakkebaarden, en ze gebruikten instrumenten als de dulcimer, de concertina, de banjo en de dobro. Jansz was de zanger en hij speelde heel behoorlijk wasbord. Tussen de liedjes door vertelde hij sprookjes.

Toen CCC Inc er in 1974 mee ophield, bleef Jansz ‘in een verbouwd kippenhok’ in de Peel wonen. Hij begon in 1976 de Slumberlandband en in 1977 The Rumbones. De bevriende Tilburger Henny Vrienten speelde soms gitaar. The Rumbones traden meestal op in boerderijen en vooral de reggae-achtige nummers werden vaak verrassend goed ontvangen. Jansz had toen al het idee ooit nog eens in het Nederlands te gaan zingen.

Begin 1978 werd Jansz gebeld door Cor Schlösser, de latere baas van de Melkweg. Hij vroeg of Jansz op het muziek- en theaterevenement Festival of Fools wilde spelen. De organisatoren hadden de Slumberland Band graag uitgenodigd, maar die bestond helaas niet meer. Schlösser smeekte Jansz of hij een gelegenheidsband wilde samenstellen. Jansz vroeg: ‘Hoe moet die band dan heetten?’ Schlösser had geen idee. Jansz verzon ‘De Foels Bent,’ een verhollandisering van The Fools Band. Schlösser zei: ‘Doe maar.’ Jansz maakte er toen Foels Bent Doe Maar van. Heel leuk, maar niet zo goed.

De eerste repetities waren in de huiskamer van Jansz’ boerderijtje de Neerkant in de Peel. Het was wat krap voor negen leden en hun instrumenten, maar wel ‘ontzettend gezellig’, zou hij later zeggen. Op een ochtend in 1978 reden de leden van Foels Bent Doe Maar naar het Friese dorpje Marum. Jansz had daar een ‘piepklein huisje’ aan de Waddenzee gehuurd. Iedereen sliep op zolder en alle mannen waren verliefd op Anouk, een van de twee zangeressen.

Het eerste optreden was in Groningen. Niemand klapte of danste en toen ze terugkeerden voor de toegift was de zaal allang leeg. Jansz noemde het in het boekje Doe Maar Voor de Fens ‘heel leuk, maar niet zo goed, ja zelfs zo slecht dat we jaren nooit meer zijn gevraagd’. Later ging het beter. Anouk lachte veel en alle mannelijke toeschouwers werden verliefd op haar. Sommige optredens waren gewoon op straat. Jansz speelde Caribische deuntjes op een grote steeldrum. De bandleden werden geschminkt als clowns en ze speelden op de Dam en op de Noordermarkt. In Delft begon Foels Bent Doe Maar een verrassingsconcert in een stadsbus. De chauffeur vroeg ‘of de heren alsjeblieft hun gemak wilden houden’. Dat wilden ze niet en Foels Bent Doe Maar werd eruit gezet.

Foels Band Doe Maar repeteerde vier weken en toerde zes weken door het land. Een Doe Maar-biograaf noemde het ‘een vrij armoedig zootje, dat aan ludiek straat- en muziektheater deed in de nadagen van het hippiedom’. De meeste liedjes hadden een thema. Geld verdienen was ‘kapitalisties’ en de liefde moest natuurlijk vrij zijn. Kraken was goed, atoomenergie niet en alle politici waren burgerlijke zakkenvullers. In een incestnummer speelden de zangeressen Truus en Anouk een moeder en dochter in de ‘geilste familie van Nederland’. Een bandlid rende er hijgend achteraan met een opgerolde sok in zijn broek.

Jan Hendriks speelt natuurlijk gitaar. Hij is vanavond gekleed in het zwart en staat naast Ernst Jansz en Henny Vrienten op het podium van Doornroosje. Zijn rode krullen zijn wat dunner en grijzer geworden. Achter hem staan drie sessiemuzikanten. Een van hen speelt trombone op Alles Gaat Voorbij. Hendriks’ spel is even strak als vroeger. Jansz en Vrienten noemden hem eens ‘de rots in de branding’. Hendriks werkte als tiener in de Radiateuren Fabriek in zijn geboortedorp Mill, maar hij wilde een professionele muzikant worden en oefende tot diep in de nacht. Hij werd lid van een lokaal bandje, en nog een, en nog een. In een interview zou Hendriks zeggen: ‘We verdienden geen drol, maar het kostte ook geen drol.’

De oefenruimte was in Oeffelt, vlak bij de Duitse grens. Soms werkte Hendriks een half jaar in Duitsland. Dan had hij weer even genoeg verdiend om door te zwoegen als gitarist. Zijn ideale vakantie bestond niet uit ‘nix doen’, maar in bandjes spelen. Hij verdiende nog steeds geen drol, maar zijn leven had alleen dan betekenis. In het voorjaar van 1978 werd Hendriks gevraagd voor Foels Bent Doe Maar. Hij zei ja en speelde een tijdje mee. In Doe Maar Voor de Fens noemde hij de band een ‘grote leuke bende’. Hendriks wist ook nog wel een goede drummer: zijn dorpsgenoot Carel Copier. Jansz hoorde hem spelen en ook Copier kwam erbij. Volgens Jansz drumde Copier niet alleen geweldig, hij had ook de ‘beste stem van ons allemaal, misschien wel de beste stem die ooit Nederlands heeft gezongen’.

Na het Festival of Fools ging Hendriks door met Jansz, Dekker en Copier. Foels Bent werd van de bandnaam afgehaald en ze heetten voortaan Doe Maar. Ze hadden vier tot vijf optredens per week en kregen 100 gulden per man. De eerste lp kwam uit in 1979. Jansz schreef teksten als ‘Oh Anita, ik kan zo van jou genieta’ en ‘Wees niet bang voor mijn pik / hij is net zo lief als ik / hij kan er niks aan doen / geef hem maar een dikke zoen.’ Piet Dekker zong op Whiskey Coke: ‘Whiskey, coke, rum of bier / o God, ik wil plezier.’ De hoes was opmerkelijk. Jansz zat op zijn knieën in een weiland tussen koeien. Dekker poseerde als een potloodventer. De platenmaatschappij liet op de plek van zijn lulletje een sticker plaatsen.

De single Ik Zou het Willen Doen haalde de tipparade. Wie weet kon dat de doorbraak worden. Hendriks, Jansz, Dekker en Copier moesten om 10.00 uur ’s ochtends in de studio van Chiel Montagnes Op Volle Toeren zijn. Dekker had een zwart pak aangetrokken en zijn gezicht was wit geschilderd. Volgens Jansz zag hij eruit als ‘een enge doodgraver’. De tv-plugger van hun platenmaatschappij Telstar heette Annie. Ze gaf het bevel dat Piet het hele nummer door niet in beeld zou worden genomen, en dat gebeurde ook niet. Ik Zou het Willen Doen steeg niet door naar de hitparade en niemand wist hoe het verder moest. De debuutplaat verkocht slecht en er kwam bijna niemand naar hun optredens.

Die man met de bas op het podium in de Doornroosje is niet Piet Dekker. Hij was samen met Ernst Jansz een van de oprichters van Doe Maar, maar werd in 1980 de band uitgezet. Dekker noemde zijn tijd bij Doe Maar ‘ongelooflijk zwaar’. Hij bestuurde de bandbus en moest voor en na optredens vanuit zijn woonplaats Tilburg naar Nijmegen, Helmond en een aantal andere plaatsen. Hij was altijd als laatste thuis en moest weer vroeg beginnen als vrachtwagenchauffeur voor Jamin.

Tijdens het touren wilde hij zich ‘lekker gedragen als een halve zool’. Soms stond hij op rolschaatsen op het podium en hij liet naar eigen zeggen ‘vrij regelmatig’ zijn broek zakken. Zo wilde hij duidelijk maken dat ‘schaamtegevoel, dat dat eigenlijk belachelijk is’, zei hij in het boekje Doe Maar Voor de Fens. Een van Dekkers motto’s was: ‘Liever naakt dan namaak.’

De andere Doe Maar-leden gingen zich steeds meer aan dit soort dingen ergeren en er ontstond twijfel over de songs die Dekker schreef. Jansz vond zijn bijdrages ‘een beetje te geladen, ja het was een beetje te wild’. Hij dwong de bassist ‘een beetje weg te gaan’ en ze zouden na zijn vertrek ‘ook ophouden met Doe Maar, want zonder Piet was Doe Maar niet Doe Maar.’

Dekker had tijdelijk geen zin meer in muziek en ging in een bus wonen. Hij ontmoette een mooi meisje en ze kregen twee dochters. Hij werd huisman en ging weer basgitaar spelen. Dat deed hij in uitermate onsuccesvolle bandjes als Billy Bacon, Eric Green and the Oignons en Red Tomato. Dekker had altijd geldproblemen, hoewel het beter ging toen hij een wietplantage op zijn zolder installeerde. Het kapitalisme had onmiskenbaar voordelen en zijn verdiensten stegen enorm. In 2000 werd zijn wietplantage ontdekt en de ambtenaren van de sociale dienst vonden dat hij al zijn zwarte geld moest terugbetalen. Toen zat Doe Maar-pionier Piet Dekker ineens in de schuldsanering.

Als hij weer eens blut was, ging hij naar het café. Daar was altijd wel iemand die een borrel voor hem kocht. Toch was hij nooit jaloers op zijn oude Doe Maar-makkers. Zakelijk gezien stelt Dekker ‘helemaal niks’ voor en als hij de glorietijden had meegemaakt, dan was hij vast ‘helemaal ondergescheten door strontvliegen’, zei hij in Trouw. Hij zou het ook moeilijk hebben gevonden te kunnen onderscheiden wie zijn echte vrienden zouden zijn. Vrienten zong dat je vrienden hebt als je wint. Dekker verloor in zijn latere leven nogal vaak.

Pas in 2009 was Piet uit de schulden. Hij werd taxichauffeur voor 700 euro per maand en moest zelfs toen nog 70 euro per maand aflossen. Hij is nu 66 jaar en woont en werkt in Tilburg. Hij maakt zich zorgen over zijn pensioen en haat de VVD. Hij is gezond en hij is tevreden met hoe alles is gegaan. Hij heeft het gewoon heel anders aangepakt dan de meeste andere mensen. Die werken en werken en zeggen: straks gaan we leven. Bij mooi weer was Piet mooi buiten. Hij maakte muziek en sleutelde aan zijn bus. Hij heeft éérst geleefd en ging pas later werken. Hij moest ook wel sinds zijn wietzoldertje werd ontdekt.

Henny Vrienten zingt in het 24ste nummer van de avond dat het best een beetje raar is. Hij is al 70 jaar, toch staat hij ‘trillend op zijn benen’. Oudere meisjes gillen alsof ze dertien zijn. Sommigen hebben Doe Maar-zweetbandjes om hun polsen of geelgroene Skunk-buttons op hun kleding. Vlak erna wordt Doris Day ingezet. De ovatie na De Bom, het laatste nummer van het reguliere optreden, duurt meer dan twee minuten. Vrienten draagt een zonnebril met bruine glazen en een blauw pak. Zijn stem is nog steeds uitstekend. Een recensent zal later schrijven dat hij net als vroeger ‘übercool staat te bassen’. Tussen de nummers door maakt hij grapjes over zijn leeftijd en hij mijmert licht-ironisch over het verstrijken van de tijd.

Vrienten werd 38 jaar geleden lid van Doe Maar. Het ging toen minder goed met zijn loopbaan dan hij had gehoopt. Hij stopte op zijn zestiende met zijn middelbare opleiding om muzikant te worden. Eind jaren 60 speelde hij in de lokaal legendarische beatband uit Tilburg Les Cruches, de Kruiken, een verwijzing naar de carnavalsnaam voor Tilburgers: de kruikenzeikers. In 1974 deed hij zijn eerste poging een succesvolle solo-artiest te worden. Hij nam twee singletjes op als Ruby Carmichael, maar verkocht bijna niets. Hij nam een lp op als Paul Santos, maar verkocht bijna niets. Hij schreef de hit Jodelodelodelodelohiti voor de Twee Pinten en speelde in een band die tegen een eerlijke prijs kon worden ingehuurd voor bruiloften en partijen.

In de zomer van 1980 wilden Jansz, Copier en Hendriks definitief met Doe Maar stoppen. Alledrie vonden ze dat bij nader inzien jammer en ze besloten hun band een laatste kans te geven. Vrienten werd gevraagd als bassist. Daar moest hij over nadenken. Hij had een huis in zijn geboorteplaats Tilburg met een flinke hypotheek en twee tienerkinderen en verdiende als sessiemuzikant een stabiel salaris. Die zekerheid kon hij niet zomaar opgeven. Hij zat naar eigen zeggen in ‘de bekende dertigerscrisis’. Zijn huwelijk was voorbij na een affaire met een veel jongere vrouw en hij wilde ‘opnieuw beginnen’, zei hij in Oor.

Skunk kwam uit in september 1980. Vrienten maakte Doe Maar commercieel aantrekkelijker en hij bracht meer reggae-elementen in. Een collega zei later in Doe Maar - het Virus - het Boek van Tom Engelshoven: ‘Laten we wel wezen: Doe Maar was niks zonder hem. Voor dat moment hadden ze geen god given songwriter, geen supermateriaal, niks. En dan te bedenken dat het eigenlijk gewoon toeval was dat hij erbij was gekomen. Er moest een vervanger voor Piet Dekker komen: “Bel Henny eens.”’

Toch gebeurde er aanvankelijk weinig. Mensen rond Doe Maar dachten: het is over. De manager belde Ernst Jansz en zei: ‘Ik schei d’r mee uit, het kan gewoon niet meer, we moeten ophouden.’ Bij een optreden in Tilburg stonden er dertig toeschouwers in de zaal. Vijftien van hen waren Henny’s familieleden of vrienden. De single Smoorverliefd flopte. Het enthousiasme bij concerten viel vaak tegen. Een journalist uit Alphen aan den Rijn schreef eind 1980: ‘Het publiek bleek niet los te krijgen bij zoveel dorre ellende van quasi-enthousiaste formatieleden, die keer op keer het publiek vragen om te dansen, iets wat men terecht weigerde.’

Het concert is bijna afgelopen. Nederwiet en Heroïne zijn nog niet gespeeld. Dat zal ook niet gebeuren. Misschien komt dat wel omdat René van Collem weer achter de drums zit. Hij volgde op zijn negentiende Carel Copier op. Hij vertelde niemand dat hij weleens heroïne had gebruikt. Hij raakte verslaafd en zou dat dertig jaar blijven. Copier stopte in het najaar van 1981. Zijn vrouw was in verwachting en ze hadden al een kind. Hij wilde vaker thuis zijn en hij kreeg een liesblessure waardoor drummen jarenlang onmogelijk werd. Van Collem drumde voor het eerst bij de opnames van het derde album Doris Day en Andere Stukken. Skunk was onverwacht toch een redelijk succes geworden. De VARA bombardeerde het tot dag-lp en er werden in een jaar 20.000 exemplaren verkocht. De gages bij optredens stegen en alles werd ineens veel makkelijker.

De echte gekte begon na Doris Day. Vrienten verzon het rijmpje: ‘Ik ken ’n heel leuk tentje / daar speelt ‘n prima bandje / en iedereen die kent je.’ Een journalist schreef: ‘Voor het eerst sinds de Beatlemania waart er weer een verschijnsel in Nederland rond dat duizenden fanatieke fans op de been weet te brengen; een ziekte die gepaard gaat met zeer luid gillen, vlagen van hevige verliefdheid en in veel gevallen zelfs het bewusteloos geraken van de slachtoffers; het Doe Maar-virus.’

De oorspronkelijke drummer Copier, die twee nummers schreef voor Skunk, miste dit allemaal. Dat vindt hij aan de ene kant best jammer. Hij had het verschrikkelijk gevonden als al die fans zoals bij Jansz en Vrienten bij hém voor de deur zouden staan, maar het vertrek deed ook pijn. Er was jarenlang geen ontkomen aan Doe Maar en ook Copier werd er overal mee geconfronteerd. In Doe Maar Voor de Fens zei hij: ‘Ik had er graag wat meer vruchten van geplukt, op een of andere manier.’

Copier speelde jarenlang alleen bas omdat hij door dat gescheurde spiertje in zijn lies niet meer kon drummen. Tegenwoordig lukt dat wel en hij is de zingende drummer van jaren 70-rockband de Royal Calypsomen. In het dagelijkse leven is hij landschapsschilder te Oeffelt.

Ze leken weg te gaan, maar komen terug. De Vrolijke Padvinder wordt ingezet en gaat over in Winnetou. In het tweede nummer van de toegift trotseert Jansz de tijdsgeest en hij zingt: ‘Zoals je naast me ligt te slapen / zo heb ik jou nog nooit gezien / je lijkt ineens geen kind meer / maar zo mooi en minstens zeventien.’ De uitsmijter is Smoorverliefd. Jansz, Vrienten, Hendriks en Van Collem zwaaien naar het publiek en lopen rustig naar de kleedkamer. Er is geen enkele fen flauwgevallen. Er verandert nix en toch best veel.