Die vreemde debatcultuur in Nederland, waar tegenwoordig alles onderwerp van discussie is, bereikte vorige maand, in aanloop naar de Nationale Dodenherdenking, een intens lelijk dieptepunt. Het zal wel door sociale media komen, of door onze jaloersmakende welvaart, maar blijkbaar biedt de invulling van elke vaderlandse traditie genoeg munitie om te tornen aan vastgeroeste waarden die grote betekenis met zich meedragen.
Wie deze trend wil doorbreken, zal gefrustreerd achterblijven, want het slag verschoppelingen in onze maatschappij dat dergelijke veenbrandjes aansteekt, weet telkens iets nieuws te verzinnen om de boel op te schudden, net zo lang tot er verwoede twistgesprekken aan talkshowtafels plaatsvinden en complete katernen in kranten aan het opgerakelde onderwerp worden besteed.
Het meest irritante van deze ontwikkeling is nog wel dat iedereen – van mediamensen tot nieuwsconsumenten – zich terdege beseft dat een bepaald sentiment totaal niet leeft onder de bevolking, maar dat het toch oeverloos besproken wordt doordat een paar notoire relzoekers met veel bombarie hun al dan niet geveinsde grieven mainstream weten te maken.
Dat laatste valt in het geval van de Nationale Dodenherdenking heel goed te duiden: het aantal mensen dat lawaai wilde maken tijdens de twee minuten stilte op de Dam was op één hand te tellen, en toch ontketende een of andere mislukte kraker, die eerder een beloning had uitgeloofd voor degene die Sinterklaas zou vermoorden, een landelijke rel, waarbij er zelfs liveblogs waren van de rechtszaak die hij per se tegen de gemeente moest aanspannen.
De rest van Nederland, laten we zeggen 99 procent, was dus een andere mening toegedaan: zij wilden gewoon de traditie in stand houden, zonder zich te mengen in allerlei infantiele debatten, die totaal niet constructief van aard zijn. Want dat valt ook op: er wordt door demonstranten nooit gezocht naar een oplossing, of een middenweg, alles moet gewoon kapot, omdat zij dat ooit zo hebben bedacht.
Nu dit hele gebeuren achter de rug is, zouden mediabedrijven ook eens hun eigen rol onder de loep moeten nemen. De waarnemend burgemeester van Amsterdam had al in een vroegtijdig stadium de lawaaidemonstratie verboden, wat later door een rechter nog eens werd goedgekeurd. Op het moment dat de aandachtsgeile kraker dus tot zijn daad zou willen overgaan, was één ding vooraf absoluut zeker: hij zou worden ingerekend.
Als de media zich niet zo gewillig voor het karretje van de actievoerder hadden laten spannen, dan had hij maar op één minuscuul krantenberichtje kunnen rekenen, iets in de trant van: ‘Man wil herdenking verstoren en wordt aangehouden’. In plaats daarvan werd de rode loper voor hem uitgerold en mocht hij overal vertellen door welke anarchistische waanzin hij word gedreven. Want dat zijn motieven niet zuiver waren, staat buiten kijf: hij wilde ook de slachtoffers van de politionele acties herdenken, maar dat gebeurt al op 15 augustus.
Kortom: hij kon zijn eigen freakshow regisseren, met hulp van journalisten, redacteuren en verslaggevers die heel goed beseffen dat het onderwerp scoort, hoewel er maatschappelijk weinig draagvlak is voor wat er te berde werd gebracht. Maar media zijn er niet alleen om te verkopen. Ze moeten realistische ontwikkelingen en feiten signaleren. De aandacht die de geplande verstoring nu kreeg was buitenproportioneel en daarom laakbaar.