De van honger stervende kindjes, met bolle buikjes en vliegen om het hoofd, gingen de hele wereld over. Letterlijk ook, want vijf doodzieke kinderen kwamen in 1969 naar Nederland. In het eind oktober te verschijnen boek Goede Bedoelingen: de Onvoorziene Gevolgen van Internationale Noodhulp, gaat Marie Louise Schipper op zoek naar ze.
Chuck is geboren in Nigeria. De datum en de plaats weet hij niet, het moet ergens in 1967 zijn geweest. De oorlog was in elk geval al uitgebroken. Hij is afkomstig uit het zuidoosten van Nigeria, uit Biafra. Een land dat slechts drie zomers heeft bestaan. De leden van zijn stam, de Igbo’s, vestigden een onafhankelijke staat in deze olierijke regio. Het Nigeriaanse regeringsleger omsingelde en bombardeerde het gebied. De bevolking raakte verstoken van voedsel. Een onafgebroken stroom van broodmagere kinderen verscheen wereldwijd op televisie, amper een draad aan hun lijf. Wezenloos keken ze in de camera’s van de internationale pers. Biafra was even beroemd en bleef voor altijd synoniem aan stervende kinderen. Hij was een van hen. Eigenlijk heet hij Chukwudi. Die voornaam betekent: er is een God.
Chuck is de naam die hij heeft aangenomen toen hij in de Bijlmer ging wonen. Zijn achternaam Ebere staat voor ‘hij die mededogen toont’. Hij heeft in zijn eerste levensjaar honger geleden, maar dat is hem nu niet meer aan te zien. Dat hij in een rolstoel zit, is een gevolg van de oorlog. Een poliovirus verlamde zijn benen, vaccinatie was niet beschikbaar. In het heetst van de strijd is hij achtergelaten bij een weeshuis in het stadje Okwele, dat tot op de dag van vandaag wordt gerund door nonnen, de Daughters of Mary, Mother of Mercy. Wie zijn biologische ouders zijn, weet hij niet. Zijn voor- en achternaam zijn het enige wat hij van hen heeft meegekregen. ‘Eigenlijk ben ik uit de lucht komen vallen, zo voelt het.’
Ruim voor de komst van de kinderen hield de toestand in Biafra eind jaren 60 de Nederlanders bezig. Sloegen mijn ouders ’s ochtends de krant open, dan lazen ze de ooggetuigenverslagen. Bij het avondeten drongen ze erop aan dat ik toch vooral mijn bord leeg at onder het motto: ‘De kinderen van Biafra lusten dit wel, die zouden ernaar snakken.’
Na een half jaar onderzoek dook in een publicatie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde uit 1969 een nieuwe naam op; die van Adrie Voorhoeve, een vrouwelijke arts die in Biafra had gewerkt en de kinderen had gekeurd voor vertrek. Samen met hen poseerde ze op de trap van haar woning, vlak voordat ze zouden vertrekken naar Nederland. Een frêle, jonge vrouw met donkere krullen, gekleed in een witte bloes, met een vlinderbril op haar neus. Verlegen lachend keek ze naar de fotograaf. De vijf kinderen staarden wezenloos voor zich uit. Adrie bleek, na jaren werkzaam te zijn geweest in het buitenland, begin 2000 te zijn teruggekeerd naar Nederland en was neergestreken in een appartement in Zutphen waar ze de trofeeën van een reizend leven om zich heen had verzameld.
Haar herinneringen aan de kinderen waren levendig; ze vertelde dat het om twéé groepen van vijf ging; de eerste vijf waren gezond genoeg om de reis te overleven, de tweede groep bestond uit echt doodzieke kinderen. Die eersten moesten het geld binnenhalen voor de duizenden anderen en dat was gelukt: Nederland gaf destijds grif. ‘Ze waren Abie Nathans showmodellen,’ zei ze. Dat was de Israëlische piloot en actievoerder, de man die de actie had georganiseerd. ‘Niet iedereen was er voor om kinderen naar Europa te brengen, hij heeft dat erdoor gedrukt. We hebben het er lang over gehad. Ach, hij deed tenminste wat. Op een gegeven moment stierven er duizenden per dag. Ik weet nog dat we, tijdens een bombardement, samen onder een bed lagen. Kwaad was ie. “Had ik maar een vliegtuig,” zei hij, “dan ging ik ze achterna.”’ Ze lachte. ‘Hij was leuk.’
Ze duikelde uit een album een foto op van een Biafraans jongetje, dat kort na zijn aankomst in Nederland was genomen. De in het wit geklede baby zat op de schoot van een verpleegster. Hij was kleiner dan de vijf op de foto die ik had gevonden en maakte deel uit van de tweede groep. Chukwudi met Asuquo, Joy, Onuekwuzunma en Titus. ‘Als het goed is, woont dit jongetje nog steeds hier. Hij heet Chukwudi. Er is ook nog een meisje,’ vertelde ze. ‘Joy.’ Ik mocht het album lenen. Ontroerd keek ze nog een keer naar de foto en wees op de bungelende beentjes van het jongetje: ‘Hij had polio, dat kun je hier goed zien.’
C. Ebere. Zijn naam stond gewoon in het telefoonboek. Toen ik hem ’s avonds belde, hoorde ik een accentloze stem: ‘Met Chuck.’ Na mijn uitleg zei hij kort: ‘Ik dacht dat ik het boek van mijn verleden had gesloten.’
Lees het hele artikel op Blendle.