In juni 2017 spraken we elkaar nog, in de coulissen van een amfitheater in een bos in Leipzig, waar hij net was begonnen aan zijn eerste tournee in vele, vele jaren. In 1989 had hij voor het laatst opgetreden in Nederland met zijn eigen Disciples of Soul. Daarna was hij weer toegetreden tot zijn oude band, die van zijn jeugdvriend: de E Street Band van Bruce Springsteen. Die band had hij na Born in the USA verlaten om aan zijn eigen solocarrière te werken. Hij maakte vijf albums, waarvan zeker de eerste, de schitterende soul-met-rock-’n-roll-plaat Men Without Women, inmiddels geldt als een klassieker.
Maar al scoorde hij als soloartiest twee hits (Forever en Bitter Fruit) en bleek hij ook als bandleider sensationeel goed, hij wisselde te veel van stijl om een groot, vast publiek op te bouwen. ‘Terugblikkend is in commercieel opzicht domheid de enige constante factor in mijn loopbaan geweest. Als carrière is het mislukt, maar zo heb ik het dan ook nooit gezien. Ik zag het als een zoektocht. Als je een carrière wilt opbouwen, ga je niet over politiek zingen en je muzikale stijl elk album omgooien. Ik heb veel artiesten begeleid in al die jaren, en ik zou ze allemaal voor gek hebben verklaard al ze dat hadden voorgesteld. Ik verliet de E Street Band omdat ik veel over de wereld wilde leren en daarmee over mezelf. Dat is wél gelukt.’ Tien jaar later volgde een volstrekt andere carrière: die van acteur. Opnieuw bleek Steven Van Zandt de ideale charismatische rechterhand, alleen nu niet van The Boss, maar van maffiabaas Tony Soprano in The Sopranos. Hij had geen enkele acteerervaring, maar beet zich helemaal vast in het onderwerp. ‘Ik heb elk maffiaboek gelezen. Scarface, The Godfather, Little Caesar: ik heb ze allemaal opnieuw bekeken. En ik ging op zoek naar de juiste kleren, de juiste juwelen en ook het juiste haar. Bovendien moest ik vijftien kilo aankomen. Ik wilde ook echt iemand anders zijn, er mocht nergens nog een restje Little Steven opduiken.’
Broederschap
The Sopranos geldt nog steeds als een van de beste series ooit gemaakt. ‘Rebelleren tegen de autoriteiten, dat spreekt iedereen wel aan. De charme is ook de overzichtelijkheid. Maffiaregels zijn duidelijk. Dit mag wel, dat mag niet en als je het toch doet, ga je eraan. Bovendien, vergeet niet: de maffia beroept zich op de universele aantrekkingskracht van de familie. Van de broederschap, de groep. Ik geloof ook nog steeds dat datzelfde de populariteit van de E Street Band verklaart. Ook wij stralen broederschap uit en dat zien mensen graag. Uiteindelijk wil iedereen bij zo’n grote groep horen. Niemand heeft te veel vrienden.’
In de tien jaar tussen het einde van zijn solocarrière en zijn start als acteur deed hij helemaal niks. ‘Ik heb veel nagedacht en met mijn hond gewandeld. Ik kan er niet veel meer over zeggen dan: en opeens waren er tien jaar voorbij.’ Lachend: ‘Mozes beklom de berg, Mohammed ging die grot binnen, Jezus wandelde de woestijn in. En ik wandelde met mijn hond.’
Dat is nu moeilijk voorstelbaar, want inmiddels moet Little Steven zo ongeveer de drukste man in de muziekindustrie zijn. Naast live met de E Street Band, dj bij Little Stevens Underground Garage, platenbaas bij Wicked Cool Records, de man achter gratis muziek-onderwijsprogramma TeachRock en verwoed (en vlijmscherp) twitteraar heeft hij de afgelopen jaren vooral gedaan waar hij in dat amfitheater in Leipzig net aan was begonnen: het opnieuw opbouwen van zijn solocarrière met de Disciples of Soul, een fabuleuze nieuw samengestelde band van veertien (!) bandleden, die iedere avond uitbundig plezier op het podium uitstraalden, twee zeer goed ontvangen albums uitbrachten en vooral non-stop tourden, ook in Nederland, waar hij onder meer Carré en TivoliVredenburg uitverkocht.
In Leipzig, aan het begin van de eerste tour, had hij nog wat dubbele gevoelens over zijn terugkeer als frontman. ‘Iedere avond hoor ik: fijn zeker hè, om nu zelf the boss te zijn. Nou: niet echt, haha! Weet je hoeveel werk het was om vijftien mensen tegelijk drie maanden vrij te laten krijgen? Het is wel vijf keer zoveel werk als mijn gewone rol van de afgelopen jaren: de sideman op het podium die gewoon drie uur lang kan rondkloten zonder enige druk. Ik heb die spotlight van de frontman niet per se nodig, die ambitie heb ik niet. Ik ben meer de bandleider nu en minder de frontman. De mentale en ook fysieke transformatie daarnaar terug gaat jaren duren, als het me ooit nog lukt. Het vereist ook een ijdelheid die ik misschien niet meer heb. Wat ik nu wil, is muziekplezier uitstralen. De hele geschiedenis van de rock-’n-roll laten horen.’
Uitroepteken
Beide zijn heel erg goed gelukt, en nu is er van die eerste tour rond zijn plaat Soulfire nog een extra livealbum verschenen, waarop hij in de legendarische Britse uitspanning The Cavern Club nadrukkelijk een uitroepteken achter die muziekgeschiedenis plaatst. Op die lokatie in Liverpool speelden The Beatles tussen 1961 en 1963 maar liefs 292 keer.
Een paar dagen voor hij zelf in de O2 speelde, boekte Little Steven de kleine club met een capaciteit van 150 bezoekers voor een zondagmiddag, om daar alleen maar nummers te spelen van The Beatles, en nummers van anderen die The Beatles er zelf ook coverden. Als eerbetoon aan de legendarische band en aan Liverpool. De opnamen van die zondagmiddag, Macca To Mecca! zijn nu verschenen, en binnenkort verschijnt bovendien het livealbum van zijn tweede tour, Summer of Sorcery, een paar maanden later te volgen door zijn autobiografie Unrequited Infatuations. En daarna kan hij zich warm gaan lopen voor touren met Springsteens E Street Band. Die tien jaar rust van wandelen met de hond liggen heel erg ver achter hem.
In commercieel opzicht is domheid de enige constante factor in mijn loopbaan geweest. Als carrière is het mislukt, maar ik zag het als een zoektocht
Je hebt tijdens je beide lange wereldtournees nooit een nummer van The Beatles gespeeld. En op die zondag in Liverpool speelde je opeens een hele set van hun werk. Dat werpt eerst en vooral een praktische vraag op: wanneer heb je de tijd gevonden om al die nummers te repeteren?
‘Haha, dat is dezelfde vraag die mijn band me stelde toen ik het idee opperde. Tijdens het eerste deel van onze eerste tour kwam Paul McCartney naar onze show in Londen, en speelde hij op het eind met ons mee. Ik beschouw die dag in 2017 als een van de hoogtepunten uit mijn leven. Een van mijn grootste helden die mijn werk en mijn band ondersteunt: ongelooflijk. Dat bracht me toch al in een Beatles-stemming, en toen we op het einde van de tour weer in Engeland waren en de show in Liverpool in zicht kwam en mijn Beatles-stemming nog heviger werd, herinnerde ik me dat The Beatles in hun beginjaren in die stad lunchtime sets speelden. De lokale kantoormedewerkers en hun secretaresses namens hun lunchboxje mee naar The Cavern, en dan speelden The Beatles een half uur voor ze. Ik ben gek op dat soort excentrieke initiatieven, dus ik belde The Cavern en zei: wij willen ook een lunchshow doen! Ze zeiden: dat hebben we al een jaar of veertig, vijftig niet meer gedaan, maar waarom ook niet? Dat was een paar dagen voor we in Liverpool waren, en we zijn meteen, in onze tourbus, begonnen met repeteren. Ik moet je zeggen: je leert nummers pas écht kennen als je ze zelf speelt. Ik heb een nummer als All You Need Is Love wel duizend keer gedraaid en dacht dat ik het kende. Tot ik het ging oefenen, toen hoorde ik pas echt hoe briljant het is.’
Wat bijzonder was aan The Beatles is de krankzinnig korte tijd waarin ze al die klassieke nummers hebben geschreven. Misschien nog wel meer bijzonder is het tegenovergestelde: een band bijna vijftig jaar bij elkaar houden, zoals Springsteen en jij doen met de E Street Band.
‘Ha! Ik weet niet of het méér bijzonder is, laten we het erop houden dat wij aan hun hoge standaard van bijzondere prestaties proberen te voldoen. Bruce en ik groeiden op met de vruchten van het ongelooflijk hoge niveau van muziek in de jaren 50 en 60. Ik heb dus The Beatles live gezien, The Who live met Keith Moon, The Rolling Stones met Brian Jones. Dat kunnen wij nooit meer zijn, zo... nou ja, gewoon zo góéd. Maar we moeten het blijven proberen. De jaren 60 waren nou eenmaal de renaissance van rock-’n-roll; de commerciële en artistieke piek vielen daar samen.’
Je zei een paar jaar geleden dat je terug wilde groeien in je rol als frontman. Is de sleutel daartoe geweest: spelen, spelen, spelen?
‘Ja, en ik heb onze tours behandeld als een Broadway-show: ik vertel een verhaal, heel thematisch en theatraal uitgewerkt en elke avond zo verteld. Het tegenovergestelde dus van de E Street Band. Een andere trip, met één overeenkomst: iedereen op dat podium krijgt een moment in de spotlights. Ik denk als we nog twee of drie tours hadden gedaan, ik wel volledig terug zou zijn gegroeid in de rol die ik voor ogen had. Maar onze tourregelmaat werd onderbroken, door... door het leven.’
Veel artiesten zijn door die onderbreking van live spelen uiteindelijk maar shows gaan doen zonder publiek, via livestreams. Jij hebt dat nooit gedaan sinds het begin van de wereldwijde lockdowns. Niet met de Disciples of Soul, en ook niet met de E Street Band. Is de conclusie dat jij niet gelooft in dat soort shows?
‘Ik denk dat het niemands voorkeur heeft. Ik zou het niet helemaal uitsluiten, maar hier in de Verenigde Staten gaat het vaccinatieprogramma nu opeens veel sneller dan aanvankelijk verwacht, dus misschien is het niet meer nodig om op die manier op te treden. Aan de andere kant kunnen we natuurlijk opeens ook weer terugvallen, zeker als je ziet wat voor krankzinnige beslissingen sommige Republikeinse gouverneurs in dit land nemen, door mensen, ook in gebieden waar veel mensen nog niet zijn gevaccineerd, opeens op te roepen geen mondkapjes meer te dragen – die fucking idioten. Het is nog steeds moeilijk iets te plannen of te voorspellen, omdat er zoveel fouten zijn gemaakt in het bestrijden van covid-19. Als je bewijs wilt hebben dat onze samenlevingen dommer en dommer worden: kijk hoe we zijn omgegaan met deze pandemie.’
Ter bestrijding van domheid zat er veel muziekonderwijs in je liveshows. Je legde tussen de nummers door de achtergronden en de oorsprong van muziek uit. Waarom vond je dat dat nodig was?
‘Het is niet dat het móést. Het is alleen zo dat de beleving van muziek intenser en interessanter wordt wanneer je de context ervan kent. En je kunt er niet meer zomaar van uitgaan dat iedereen die context kent; daarvoor zijn er inmiddels te veel generaties verstreken sinds het ontstaan van rock-’n-roll. Dus is het aan ons, de dinosaurussen, de wandelende musea, om iets van die context uit de doeken te doen. Ik krijg veel reacties op mijn radioshow, waar ik dat ook doe, van jonge luisteraars die dat juist te gek vinden, dat leggen van de verbindingspunten tussen verschillende genres. En ik hou van het leggen van historische verbanden. Daarom ook die show met Beatles-nummers in Liverpool.’
Als je bewijs wilt hebben dat onze samenlevingen dommer en dommer worden: kijk hoe we zijn omgegaan met deze pandemie
Je reserveerde voor je TeachRock-stichting 10 procent van je kaartjes tijdens al je shows voor leraren, die gratis naar binnen mochten. In die jaren touren heb je heel wat leraren ontmoet, van de Verenigde Staten tot in Nederland. Wat hebben ze met elkaar gemeen in al die landen?
‘Op de eerste plaats dat ze zowel overwerkt als onderbetaald zijn. Op de tweede plaats dat ze moeite hebben met de huidige generatie kids, die slimmer zijn dan zij, sneller dan wij, en als gevolg daarvan geen enkel geduld hebben. De cruciale vraag is geworden: wat kan ik ze vertellen dat ze níét binnen dertig seconden kunnen opzoeken op welk apparaat ze ook binnen handbereik hebben? De oude methode van “leer dit nu, en ooit, op een dag, zal je het nodig hebben” voldoet niet meer. Je moet ze iets geven waar ze nú wat aan hebben, in de tegenwoordige tijd.’
Hoe was het in jouw jeugd voor leraren om de jonge Steven Van Zandt in hun klas te hebben?
‘Oh man, dat gun ik niemand. Precies daarom heb ik het TeachRock-programma samengesteld: ik weet precies hoe die leerlingen zich nu voelen. Het enige wat ik wilde horen was die schoolbel, zodat ik naar het repetitiehok kon. De enige die tot me doordrong, was de muziekleraar. En de bibliothecaresse. Zij zei: als je die Bob Dylan zo goed vindt, lees dan Allen Ginsberg eens. En dat deed ik. Maar verder was ik een verschrikkelijke leerling, de ergste denkbaar. Ik had al concentratiestoornissen voor ze in de mode waren.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- ANP, Bruno Press