‘Er zijn me de laatste jaren al drie, vier keer de schilderijen afkomstig van de roof in de Rotterdamse Kunsthal aangeboden’, zegt Arthur Brand. ‘Dat waren werken van Picasso, Monet, Matisse en Gauguin. Die schilderijen waren in 2012 door twee Roemeense dieven verborgen in een graf, maar zijn later door hun moeder in haar kachel verbrand. Maar die criminelen, die mij die gestolen Rotterdamse werken aanboden, wisten niet dat zij vervalsingen in hun maag gesplitst gekregen hadden.’
‘Andere misdadigers spelen er gewoon heel slim op in dat die schilderijen gestolen zijn. Ze laten een paar vervalsingen maken en bieden die dan aan als onderpand voor een drugsdeal of een wapentransactie. Dat gaat vrij gemakkelijk, want hun drugscollega’s of wapenhandelaars kunnen meestal een kindertekening niet van een Van Gogh onderscheiden. Maar ze krijgen wel de krantenartikelen als bewijs dat het de echte, gestolen schilderijen zijn. Zo komt na zo’n roof nog een hele keten van andere misdaden op gang. Net als bij de Mona Lisa, die door een Italiaanse huisschilder in 1911 is gestolen. Het doek bleef een paar jaar zoek. In die tijd heeft de Argentijnse schilder Eduardo de Valfierce zes kopieën gemaakt, die hij voor miljoenen aan musea in de Verenigde Staten en kunstverzamelaars heeft verkocht. Dus die truc is al vrij oud.’
Arthur Brand, die onlangs in het nieuws was toen hij een gestolen Picasso opspoorde, lacht. Hij was het jongetje uit Deventer dat door zijn vader, die geschiedenisleraar was, aanvankelijk tegen zijn wil naar vele musea werd gesleept. Die van zijn opa, een klasgenoot van de beroemde meestervervalser Han van Meegeren, mooie verhalen hoorde. ‘Wat me het meest aansprak, is dat de zoon van Van Meegeren het oorspronkelijke werk van zijn vader namaakte. De zoon van een vervalser die het echte werk van zijn vader vervalst.’
Brand maakte kennis met de schaduwkant van de kunsthandel toen hij als student in Spanje eens meeging met illegale opgravers. ‘Ze hadden die nacht twee zilveren Romeinse munten gevonden. Die mocht ik, tweeduizend jaar nadat een Romeinse legionair ze verloor, vasthouden en ik kon de naam van de keizer lezen. Dat was voor mij een luchtbrug in de tijd. Ik ben daarna munten gaan verzamelen, maar ik merkte dat in de numismatiek veel vervalsingen opdoken. En toen las ik over de voormalige kunstfraudeur Michel van Rijn. Die zou samen met de politie, Scotland Yard en de FBI bezig zijn om de handel in gestolen en valse kunst te bestrijden. Ik stuurde hem in 2003 een e-mail waarin ik vertelde dat ik waardering had voor zijn werk om gestolen onvervangbare kunst op te sporen. Ik vertelde hem ook dat ik iets wilde doen tegen alle vervalsingen in de muntenhandel. Van Rijn antwoordde: ‘Dan moet je Bill bellen, dat is de grootste muntenvervalser. Ik zal je zijn telefoonnummer geven. Eerst zal hij je verrot schelden als hij hoort dat ik jou heb doorgestuurd, maar daarna zal hij je helpen.’
Dat deed Bill, en de Nederlander kreeg goed contact met de vervalser. Brand: ‘Een tijdje daarna belde Van Rijn me op en zei dat hij beslist met Bill moest spreken. Hij had flinke ruzie met hem, daarom vond hij het een goed idee als ik zou meekomen als een soort getuige. Dat plan lukte, zij het niet zonder slag of stoot. En ja, toen zat ik als een groentje tussen twee van de grootste kunstfraudeurs ter wereld. Het ging toen over een gouden kroon van 10 of 20 miljoen dollar, die illegaal in Syrië was opgegraven. Maar zonder Bill kon Van Rijn die niet bemachtigen. Ik zat naar hen te luisteren en dacht: dit is Indiana Jones, maar dan in het echt. Ik genoot en wilde er voortaan bij blijven. Ik ben toen als een soort stagiair vanuit Nederland bij Michel van Rijn aan het werk gebleven. Ik maakte daardoor mee dat het door de kerk verboden Judas-evangelie door hem werd opgespoord. Het was hem aangeboden door illegale schatgravers die de documenten hadden ontdekt in een grot in Egypte. Ik vond het fascinerend om die zaken mee te maken en ik leerde heel veel van Van Rijn. Maar na een jaar of zeven bleek dat hij toch nog met een been in de misdaad was blijven staan. Ik heb af en toe nog wel contact met Van Rijn. Hij was een tijd geleden bij me in Amsterdam. Dat was nadat ik een gestolen Byzantijns mozaïek uit Cyprus had opgespoord, dat door kenners op een waarde van 10 miljoen euro wordt geschat. Ik had dat werk een week lang in mijn huis laten hangen om ervan te genieten. Hij zag het en zei: “Klasse dat jij het hebt teruggevonden, ik moet je eerlijk zeggen dat dat mij niet zou zijn gelukt.”’
Lees het hele artikel in Nieuwe Revu 12 of op Blendle.