Wacht even,’ klinkt een vrolijke, maar luide stem in een andere kamer. ‘Ik pak even een kop koffie, dat praat wat makkelijker.’ Het is even wennen aan de nieuwe Boy George. Geen snuifje coke, lijntje speed of een straffe gin-tonic meer, maar een ouderwets bakkie prut of dampende pot thee zijn tegenwoordig zijn drugs als hij aanschuift voor een interview.
Wie de vijftiger nu bekijkt, ziet dat de detox hem op veel manieren positief transformeerde. Hij oogt fit, is enorm afgevallen en kijkt weer helder uit zijn zwaar opgemaakte groene ogen. De tekenen van een uitputtend leven zijn zichtbaar, maar de kinderlijke lachsalvo’s die hij na vrijwel ieder antwoord afvuurt, verraden de nog immer jonge geest en, belangrijker, dat hij weer lekker in zijn vel zit. En dat is weleens anders geweest.
Boy George wordt als George Alan O’Dowd geboren in het Engelse graafschap Kent en groeit op in het zuiden van Londen. Samen met vier broers en een zus vormt hij een Iers-katholiek gezin gefundeerd op traditionele normen en waarden. De conservatieve opvoeding die hij thuis meekrijgt, zorgt voor een innerlijk gevecht bij de dan al flamboyante tiener. Al op jonge leeftijd flaneert hij in extravagante, soms zelfs choquerende outf its en experimenteert hij volop met zijn ontluikende seksualiteit, wat in zijn sociale omgeving vol onbegrip wordt aanschouwd.
Een flink pak rammel lag dagelijks op de loer. ‘Eigenlijk ben ik heel mijn leven al bezig mezelf op de rit te krijgen,’ vertelt hij met wederom die aanstekelijke lach als toetje. ‘Ik was altijd dat buitenbeentje met die rare kledingsmaak die niet van voetbal hield. Het was een voortdurende jacht naar geluk en erkenning en uiteindelijk – bijna vijftig jaar later – ben ik erachter gekomen dat je geluk niet moet zoeken, maar het simpelweg moet zijn.’
Als maatschappelijk outcast vindt Boy George zijn plaatsvervangende geluk wél in de toch wat tolerantere muziekwereld. Geïnspireerd door de glamrock van de jaren 70 en de artistieke kameleon David Bowie in het bijzonder, verdiept hij zich steeds meer in zijn al even extravagante helden en gaat aan de slag als dj. Maar zijn echte doorbraak krijgt hij als punk-grootvader Malcolm McLaren hem een baantje als garderobemedewerker in zijn trendy club Blitz geeft en hem toevoegt aan de dan populaire newwave-act Bow Wow Wow.
Een groot succes is het niet, want George raakt al snel in onmin met leadzangeres Annabella Lwin, waarna hij zijn eigen band opricht. Omdat de groep bestaat uit meerdere etniciteiten en George zich als leadzanger openlijk gay uit, is de naam snel verzonnen: Culture Club. Met Culture Club legt George het fundament voor de geboorte van de Londense New Romantics-beweging, met onder meer Ultravox, Kajagoogoo, Duran Duran en Spandau Ballet als blikvangers. Een relatief klein groepje dat rondhangt in diezelfde Blitz en een enorme stempel op de sound van de jaren 80 drukt.
Het succes van de groep met bassist Mikey Craig, drummer Jon Moss en gitarist Roy Hay is instant en explosief. De reggae-single Do You Really Want To Hurt Me van debuutalbum Kissing To Be Clever behaalt in 1982 in twaalf landen de nummer 1-positie en bereikt een gouden status. Karma Chameleon, dat op het tweede album Colour By Numbers staat, doet het een jaar later zelfs nog beter. Van deze meezinger gaan wereldwijd meer dan vijf miljoen exemplaren over de toonbank, wat het tot op de dag van vandaag een van de best verkochte singles aller tijden maakt.
Maar dan gaat het langzaam mis bij Boy George en zijn kornuiten. Het derde album van de groep Waking Up With The House On Fire (1984) scoort nog redelijk, maar als de zanger tijdens de opnamen van From Luxury To Heartache (1986) vaker bij zijn dealer langs gaat dan in de studio zit, is de geest uit de fles. Als de frontman datzelfde jaar nog wordt gearresteerd voor het bezit van heroïne, implodeert Culture Club en gaan alle leden met de pest in het lijf hun eigen weg.
‘We waren nog zo jong,’ zegt George met een diepe zucht. ‘Instant succes is een vloek en een zegen. Ik kon toen die weelde niet dragen en dat had voornamelijk met levenservaring te maken. Soms vraag ik mezelf weleens af hoe ik destijds in hemelsnaam nog de straat kon oversteken. Nu ik ouder ben, kan ik veel makkelijker vanuit een ander perspectief naar mezelf kijken. Bijna als een buitenstaander. Ik ken nu het verschil tussen goed en kwaad. Toen ik jong was, had ik geen idee als ik iets fout deed en voelde me er dan ook achteraf totaal niet schuldig over. Daarmee heb ik wel veel mensen tegen de schenen geschopt.’
Lees het hele interview op Blendle.