Het was een zaterdagavond in november 1985. Gilbert, Thérèse, Rebecca en David Van de Steen gingen zoals elke week naar de Delhaize in Aalst om boodschappen te doen. Daarna zouden ze naar Davids opa en oma gaan. Die woonden aan de overkant van de supermarkt aan de Parklaan. Het was bijna Sint-Maarten, de Aalster versie van Sinterklaas. Ouders kochten speelgoed voor hun kinderen en lieten dat inpakken. De spaghetti van Soubry was in de aanbieding en kostte 12,5 frank. Karretjes zaten vol. Achter kassa’s stonden lange rijen. Davids vader stopte boodschappen in bruine papieren zakken. De kassière gaf David een blauwe ballon.
David en zijn moeder duwden het karretje naar de parkeerplaats. Er klonken knallen en geschreeuw. Davids opa en oma renden aan de overkant naar het balkon. Drie mannen met pruiken en maskers schoten met riotguns. In auto’s van supermarktbezoekers zaten kogelgaten. Bijna alle ruiten van de Delhaize waren stuk.
Een gangster schoot op Gilbert Van de Steen. Zijn puberdochter gooide zich voor hem. Ze werd geraakt in haar gezicht en keel. De knal klonk volgens David ‘alsof er een voetzoeker onder je voet ontploft’. De kogel ging via Rebecca in haar vaders buik. Davids moeder riep: ‘Lopen David!’ Een man kreeg een kogel in zijn wang. Hij viel en David moest over hem heen springen. Hij ging naar binnen bij de Delhaize. Een gewonde vrouw blokkeerde de automatische deur. Een van de overvallers schoot op haar. Ze vloog achteruit ‘met een gat in haar keel zo groot dat je er een vuist in kunt steken’, staat in Davids memoires. In dat boek staat ook: ‘Het bloed komt als een fonteintje uit haar keel en spat op de deur.’
Sinaasappelen en kauwgomballen rolden door de Delhaize. Een overvaller zette een riotgun op de slaap van de Delhaize-directeur om de code van de kluis te eisen. Iemand riep: ‘Niet kijken!’ David keek toch. Hij zag een man in een vuile jas met een zwarte pietenpruik. Hij was opvallend lang en had een riotgun en een dubbelloops geweer in zijn handen. In zijn vest zaten granaten. Zijn ogen waren blauw. Zijn gezicht was donker geschminkt. Op zijn rechterwang zat een bruine wrat. Later zou David hem altijd ‘De Grote’ of ‘De Reus’ noemen.
David kroop naar het tijdschriftenrek. Duran Duran-zanger Simon Le Bon stond op de cover van Joepie. Jo van Davids school was ook in de Delhaize. David riep naar hem: ‘Mijn vader is dood! Ik ben bang, bang!’ De Reus liep naar David. Hij richtte zijn slordig afgezaagde dubbelloops op David. Hij grijnsde en schoot. David werd geraakt in zijn benen, achterwerk, muts en jas. Hij dacht: mijn been is eraf. Toen verloor hij zijn bewustzijn.
David werd op 9 november 1985 wakker op de afdeling ‘intensieve zorgen’ van het Aalster ziekenhuis. Er zaten slangetjes op zijn lichaam. Hij was bang en had een ondraaglijke pijn in zijn benen, achterwerk en lies. Een zuster fluisterde: ‘Je hebt veel bloed verloren.’ Zijn opa zat naast zijn bed en zei: ‘Rustig jongen, ik ben bij je.’ ‘Waar zijn mijn ouders en mijn zus?’ vroeg David.
Zijn opa zei: ‘Ga maar weer slapen jongen, ik blijf bij jou.’ Stukken hagel waren door Davids been gegaan. Ze raakten de vloer en ketsten terug. Zijn slagader en spieren werden doormidden gereten. Zijn been werd bij elkaar gehouden door zijn jeans. Op de operatietafel viel het uit elkaar. Volgens David leek het op filet americain. Journalisten probeerden zijn kamer in te sluipen. Een Duits tijdschrift bood 625 euro voor de eerste foto van David in het ziekenhuis. Mensen die hij nooit eerder had ontmoet, wilden hem adopteren. Koning Fabiola kwam langs. Ze praatte alleen maar over God en zei: ‘Nu hebt ge twee moederkes in de hemel.’ David riep: ‘Ik wil geen moeder in de hemel, ik wil dat ze hier is!’
Zuster Bénédicta van het ziekenhuis vertelde gelukkig geen onzin. Ze zorgde voor David als Petje, zoals hij zijn opa noemde, er niet was. Hij voelde zich alleen veilig bij hem. Hij riep elke ochtend om zijn opa. Petje zat elke dag vanaf 08.00 uur aan zijn bed. Dan wreef hij over Davids voet. Daar zat bijna geen gevoel meer in en het moest bijna worden geamputeerd. Op een middag zei de dokter: ‘We moeten eens praten. David jongen, je ouders hebben het niet gehaald.’ ‘En mijn zus?’ ‘Zij ook niet.’
Na een lange revalidatie verliet David het ziekenhuis. Hij liep op krukken naar Metje en Petjes appartement aan de overkant van de Delhaize. Hij kreeg een eigen kamer. Slapen ging slecht door alle beelden in zijn hoofd. De laatste woorden die hij zijn zus hoorde schreeuwen: ‘Niet schieten, dat is mijn papa!’ Petje werd Davids grootste steun. Hij raakte in paniek als hij er niet was. Petje noemde hem ‘mijn schaduw’.
Albert Van den Abiel, zoals Petjes echte naam was, had zijn eigen trauma. Voor de Delhaize zag hij een rijkswachter die met zijn rug naar de supermarkt stond. De man deed niets. Petje wilde naar binnen, maar werd tegengehouden door een agent in burger. Hij kreeg twee kinderen mee die hij in veiligheid bracht en keerde daarna snel terug. Gilbert, Thérèse en Rebecca waren toen al dood.
David Van de Steen draagt een bril en een blauwe Hugo Boss-trui. Zijn vrouw Nathalie wacht op hem in de lobby. Soms bijt hij op zijn nagels of wrijft hij over zijn been. Hij zegt: ‘De film gaat bijna in première en we hebben er zo’n acht, negen jaar aan gewerkt. Deze fase is erg spannend, maar ik ben blij het te mogen meemaken. Het was mooi en zeer intens.’
Stijn Coninx: ‘Het is nu 33 jaar na de aanslag en de verontwaardiging is alleen maar toegenomen. Het is zó hallucinant. De zaak verjaart in 2025, dus voor die tijd moet er een oplossing komen. Het dossier bestaat uit miljoenen pagina’s en volgens sommige mensen kun je dat voor die tijd niet eens helemaal doorlezen. Anderen zeg- gen: “Het is al zo lang geleden? Kunnen jullie het niet laten rusten?” Nee, dat kunnen we niet. Zeg je ook over nazibeulen dat hun misdaden verjaard zijn? Nee, dat doe je niet.’ Met stemverheffing: ‘In die 33 jaar hebben meer dan honderd speurders zich met deze zaak beziggehouden en aan de oppervlakte liggen al zoveel aanwijzingen. Komt er toch niets uit dan zijn er een paar scenario’s. Eén: België is te onbekwaam om zo’n grote zaak aan te pakken. Nou, daar geloof ik niet in. De tweede mogelijkheid is dat hier pure corruptie heerst. En als dat het niet is, wat is het dan wel? Iemand moet het hebben gedaan. Het onderzoek is sinds kort federaal. De aanklager is een vrouw die in het verleden een grote drugszaak zeer goed heeft aangepakt. Dat gaf moed, maar tot nu toe is er met haar als onderzoeksleider niets gebeurd. De slachtoffers worden nog even slecht behandeld, dus zijn we weer terug bij af, terug in de jaren 80.’
David Van de Steen: ‘Het onderzoek lijkt alweer heel lang stil te liggen. Maar ze weten dat de film eraan komt en we hopen dat er onder druk van de publieke opinie toch nog iets gaat gebeuren.’ Stijn Coninx: ‘Het ideale scenario is dat politici en justitie door de film de moed krijgen door te zetten met het onderzoek. Dat moet gewoon gebeuren, dat ben je verplicht aan de slachtoffers en de nabestaanden, aan mensen zoals David, voor wie deze zaak nooit geschiedenis zal worden. De woede moet worden gedeeld. Deze film is een noodkreet.’
Lees het hele artikel op Blendle.