Voor het eerst in m’n leven woon ik in een nieuwbouwwoning. Hiervoor waren het allemaal tweedehandsjes, huizen met kamers waarin al gegeten, gedronken, geslapen, gescheten, geboerd, geruzied en geneukt was voor ik er at, dronk, sliep, scheet, boerde, ruziede en neukte. Er hadden vast ook mensen liggen sterven. Een onfris idee. Dat een vleugje vocht van zo’n laatste ademtocht in de muren is getrokken.
Een snuifje lijklucht van een wildvreemde dat achter het behang ligt opgeslagen, geduldig afwachtend tot een gortdroge zomer het uit de stenen zuigt, vrij door de kamer doet zwemen en dan, als ik inadem, een van mijn twee neusgaten betreedt, door de luchtpijp naar beneden de longen in om aldaar opgenomen te worden in mijn bloed en tot mijn eigen sterven door m’n dunste haarvaatjes te spoken. Gatverredamme.
In mijn nieuwbouwhuisje hoef ik zulks gelukkig niet te vrezen. De vloer, muren en plafonds zijn vrij van mij vreemd dna, met uitzondering van misschien een enkele bouwvakkerswind, maar zolang ik daar niet te veel over nadenk, kan ik daar prima mee leven.
Het ontbrak in mijn kersvers opgetrokken stulpje echter niet alleen aan onbekend genetisch materiaal. Op het keukenblok, de douche en de wc na was alles kaal beton. Als voormalig hand-me-down-huisjesbewoner een ietwat onwerkelijke ervaring. ‘Yo, er ligt hier geen vloer, er zit geen verf op de muren en er hangen geen gordijnen voor de ramen en geen lampen aan het plafond. Wat zeg je? Dat moeten we allemaal zelf regelen?’
Bij het betrekken van eerdere woningen had ik de door vorige huurders achtergelaten stoffering altijd als iets vanzelfsprekends gezien en voor lief genomen. Hoogpolig tapijt of plavuizen, bloemetjesgordijnen of luxaflex, baksteentjesbehang of een zalmkleurig granolletje, ik pleurde m’n zooi erin en ik was thuis. We wonen hier nu drie maanden. De muren hadden al snel een kleurtje, want m’n vriendin vindt verven leuk. Het laminaat lag er ook vlot in, want dat vonden haar vader en haar oom wel een geinig klusje.
Deze week zette ik me dan eindelijk – want mijn vriendin begon te dreigen met pikstraf – aan de mij toebedeelde taken: het ophangen van de gordijnrails en de lampen. Waarom ik het zolang heb uitgesteld? Ik heb een godsgruwelijke graftyfushekel aan klussen. Ik heb nul geduld voor m’n eigen aankloterij. Geef mij een boor en een muur waar een schroef in moet en ik begin al te zweten van frustratie, uit m’n bek spetterend te schelden en te tieren en als het echt tegenzit, dan wil ik er ook nog weleens een potje bij janken.
27 gaten waren het. 27 gaten in bikkelhard klotebeton voor die teringgordijnen en die choleralampen eindelijk hingen. Maar ze hangen. En als we hier vertrokken zijn en er nieuwe mensen komen wonen, dan zullen ze de vervluchtigde restjes van mijn spuug, zweet en tranen die uit de muren komen wasemen moeten inademen.