‘Het leven is mooi, maar het is een moeilijk leven’

Koos Alberts is op 71-jarige leeftijd overleden. De laatste 30 jaar van zijn leven zat hij in een rolstoel. Met Andries de Jong sprak hij over het ongeluk dat hem bijna fataal werd. ‘Ik heb vaak gedacht: was ik maar dood.’

Koos Alberts

Oktober 2017. ‘Ik doe het niet hoor, ik sla over,’ foetert Koos Alberts door de telefoon. Aan de andere kant van de lijn hangt Joke Krommenhoek, zijn vrouw. Het is 29 oktober 1987 en Koos is op weg naar een optreden in Rotterdam. Onderweg komt het verzoek om in dezelfde stad een boeking van André Hazes over te nemen, direct na het eigen concert van Koos. Hazes heeft zich ziek gemeld. Omdat het Hazes-publiek naar de kroeg komt voor een optreden van Hazes en het dan toch anders is als Koos Alberts het podium betreedt, bedankt hij voor de eer.

Andere keren deed hij het wel, ditmaal heeft hij niet zoveel zin. ‘Doe het nou maar,’ drukt Joke hem op het hart. ‘Dan hebben de mensen daar alsnog een leuke muziekavond, je kent die kroeg wel en het is ook een stuk goodwill richting het boekingskantoor.’

Koos bedingt dat hij dan uiterlijk om middernacht klaar zal zijn en neemt de boeking aan. Om middernacht heeft hij twee optredens achter de rug en stapt hij moe maar voldaan achter het stuur voor de lange rit terug naar het Gelderse Hierden. Zijn vader zit naast hem; normaal gesproken gaat Joke altijd mee naar optredens, maar op deze avond heeft ze een volleybalwedstrijd. Ze stelde nog voor om het sporten af te zeggen, maar Koos heeft haar gezegd dat ze lekker moet gaan volleyballen.

Als gezelschap is zijn vader mee; hij moet eerst nog even worden teruggebracht naar zijn auto, die bij hotel De Witte Bergen langs de A1 staat. Op de terugweg wordt het echter steeds mistiger en de mannen zien bijna geen hand voor ogen. Koos’ vader stelt nog voor om mee te rijden naar Hierden, hij zal daar dan wel overnachten en morgen zijn eigen auto halen. ‘Ga jij nou maar lekker naar huis,’ zegt de volkszanger die het beste met zijn ouweheer voor heeft. Hij rijdt zijn vader naar diens auto op de parkeerplek langs de A1 bij Eemnes, de mannen nemen afscheid en Koos moet nog 47 kilometer rijden voordat hij thuis is. Een rit van een half uurtje. En daarin gaat het helemaal mis.

‘Ik had de radio al aangedaan en zette hem nog wat harder,’ neemt Koos ons mee naar de noodlottige nacht, precies dertig jaar terug. ‘Af en toe deed ik het raam open omdat ik slaap had. De koude, frisse lucht zorgde dan voor een korte opkikker. Het was al tegen 03.00 uur en ik wilde mijn vrouw Joke niet bellen. Ik was een van de eersten met zo’n autotelefoon in mijn auto, zo’n grote koffer van de PTT. Als ik Joke had gebeld, had ik in de strijd tegen de slaap mijn aandacht op het gesprek kunnen richten. Maar ik wilde haar niet wakker maken. Ik was al dicht bij huis, reed over de Zuiderzeestraatweg en daar heb ik mijn ongeluk gehad. Ik ben een greppel in gereden en tegen een boom geknald.’

Tijdens het verhaal over het ongeluk dat zijn leven totaal op de kop zette, komt de vraag ‘wat als’ voortdurend naar voren. Wat als Koos het optreden van Hazes niet had overgenomen en op tijd naar huis was gegaan, wat als Joke niet was gaan volleyballen, wat als zijn vader wél mee was gereden naar Hierden, wat als Koos wel even met Joke had gebeld, wat als die boom niet precies daar had gestaan…

Met die vragen houdt de zanger van Ik Verscheurde Je Foto en Zijn Het Je Ogen zich allang niet meer bezig. ‘Toen ik nog als metselaar en timmerman in Amsterdam werkte, ben ik ook weleens in slaap gevallen achter het stuur. Dan kwam ik met een wiel tegen de stoeprand aan en schrok meteen wakker. Ik kan me ook een keer herinneren dat ik bij Volendam reed en onderweg in slaap viel; toen heb ik de auto langs de kant gezet en ben een paar minuten gaan slapen. Toen we eens van Schiphol terugkwamen na een vakantie, stonden we in Harderwijk bij een stoplicht en toen het groen werd, bleven we stilstaan. Joke zei: “Hé, je moet rijden hoor.” Was ik ook in slaap gevallen. Een verklaring? Al het werk dat ik altijd deed. Veel werken, weinig slaap nodig. Als ik om 18.30 uur thuiskwam om te eten, stond ik om 20.00 uur weer ergens te klussen tot ’s avonds laat. En dan weer om 06.00 uur naar de baas toe. Misschien heb ik wel te veel hooi op m’n vork genomen.’

In het ziekenhuis in Harderwijk wordt al vrij snel duidelijk hoe ernstig de situatie is; met grote spoed wordt Koos naar het Sophia Ziekenhuis in Zwolle gebracht. Als hij bijkomt, ziet de zanger een spiegeltje boven zijn hoofd waarmee hij door het raam achter zich kan kijken. Daar is een parkeerterrein en Koos ziet auto’s af en aan rijden. Waar ben ik nou toch beland, schiet er door zijn hoofd. Koos ligt aan de beademingsapparatuur, Joke zit naast hem.

‘Ik miste gewoon een week, heel raar,’ kan Koos het gevoel van toen nog goed oproepen. ‘Ik heb wel gepraat tegen mensen, maar dat heb ik niet opgeslagen. Misschien omdat ik klinisch dood ben geweest. Ja, zo heftig was het. Ik weet nog dat mijn heup uit de kom lag en dat ze die probeerden terug te zetten, maar dat lukte maar niet. Toen het wel lukte, ging het in combinatie met een inwendige bloeding ineens hard achteruit en ben ik klinisch dood geraakt. Ik ben gereanimeerd en kreeg een pijp in mijn keel voor de beademing, waar ik tien weken aan heb gelegen. Wat betreft de bloeding vreesden ze voor de lever, maar het bleek mijn milt. Daar hebben ze een netje overheen gelegd. Het was op het kantje.’

Pratend over vroege herinneringen van de periode vlak na het ongeluk, herinnert Koos zich nog dat hij al in de ziekenwagen tegen Joke zei dat hij nooit meer kon voetballen. ‘Dat ik nooit meer kon lopen, wist ik toen natuurlijk nog niet. Maar dat het voetballen voorbij was, bedacht ik me wel. In de weken dat ik in het ziekenhuis lag, bevond ik me in een regelrechte hel. Ik lag heel lang op de intensive care en daar was het een komen en gaan van artsen met haast, patiënten met de vreselijkste pijnen en het voortdurende doordringende lawaai van alarmgeluiden, gekerm en gekreun. Ik heb me zo slecht gevoeld en heb het zo benauwd gehad, niet te begrijpen. Elke dag moesten ze m’n longen een paar keer uitzuigen omdat ik stikte in mijn slijm. De revalidatiearts zei dat ik daar nooit overheen zou komen, maar dat is me wel gelukt. Dat ik zo weinig lucht kreeg, had te maken met het feit dat één stemband verlamd was geraakt. Waarschijnlijk hebben ze die stemband geraakt bij het inbrengen van de beademing. In het dagelijks leven ondervind ik er natuurlijk hinder van met zingen, maar ook bij gewone dingen zoals het ophoesten van slijm als ik verkouden ben. Dat lukt gewoon niet, ik heb geen kracht, mede door de dwarslaesie. Toen ik daar op de intensive care lag, heb ik heel vaak gedacht: was ik maar dood. Maar dan staan je kinderen aan je bed en weet je dat je moet vechten om er bovenop te komen. En dat heb ik gedaan.’

Dat laatste is een bescheiden understatement van de man die met een half lijf bergen heeft verzet om te komen waar hij nu is. Een lange, zware periode van lichamelijke revalidatie en training zorgde ervoor dat hij de nog werkende helft van zijn lichaam opnieuw leerde gebruiken. In Revalidatiecentrum Roessingh in Enschede leefde Koos aanvankelijk van dip naar depressie. ‘Ik zat altijd alleen op mijn kamer, wilde er niet uit, wilde geen tv kijken, wilde mijn eigen niet zien. Ook geen andere mensen. Toen ik voor het eerst een rolstoel naast mijn bed zag staan, dacht ik: moet ik daarin? Ik heb er twee minuten in gezeten om te testen, daarna wilde ik mijn bed weer in. Ik heb er vroeger nooit bij stilgestaan hoe dat is, iemand met een dwarslaesie. Sinds ik het heb, vraag ik me wel vaak af: waarom ik? Ik ben altijd voor iedereen goed geweest. Er zijn ook kinderverkrachters die gewoon vrijuit gaan. In de afgelopen dertig jaar heb ik geregeld aan de dood gedacht. In het revalidatiecentrum dacht ik het heel vaak. Maar dan belde Lee Towers me op of Johan Cruijff zat een half uur bij mijn bed en dan ging het wel weer. Sjaak Swart, Piet Schrijvers, Wim Kieft, Gerald Vanenburg, Kees van Kooten, Corry Konings, Anny Schilder, Epi Drost en Kick van der Vall; al die bekenden kwamen langs en dat beurde me op. Ik kreeg er kracht door om wat van mijn leven te maken. Nu denk ik niet meer aan de dood. Het lijkt me vreselijk om afscheid te moeten nemen van mijn vrouw, kinderen en kleinkinderen. Natuurlijk pieker ik weleens als ik alleen ben, maar dan komt Joke binnen en dan is het weer goed. Als er een van ons moet wegvallen, hoop ik dat ik dat ben. Het leven is mooi, maar het is een moeilijk leven. Oorlogen en aanslagen maken het zwaarder, maar zolang je er bent, moet je er wat van maken. Mijn geluk zit ’m in mijn kinderen, kleinkinderen en Joke. Niet in mijn huis, geld, auto of andere bezittingen. Want ik zou alles onmiddellijk wegdoen om weer te kunnen lopen. Alles heb ik daarvoor over. Ik heb nog iedere dag zoveel pijn in mijn kont en in mijn benen, de boel staat in de brand, al dertig jaar lang. Dat is vreselijk. Mijn pijngrens moet wel hoog zijn, anders zou ik het niet kunnen dragen. Om die verdomde pijn te vergeten, ben ik altijd bezig. Klussen, optreden, oefenen in mijn studio... Het zijn fantoompijnen, een vreemd verschijnsel. Ik heb vaak gedacht: ik zou die pijn wel aan iemand willen geven. Een dag of twee, aan mensen die slecht over me praten, want die zijn er zat. Ik wil ze weleens laten voelen wat het is. Bij wijze van. Daarna wil ik die pijn weer terug, want om dit altijd te hebben, dat gun je je ergste vijand niet. Ik heb het gekregen, dus het is van mij.’

Leerde Koos met therapie en revalidatie om te gaan met zijn krachten en beperkingen, het opnieuw leren zingen was een heel ander verhaal. ‘Als ik met Joke een paar uurtjes mee naar huis mocht, reed ik met mijn rolstoel naar mijn mengtafel en pakte ik de microfoon om wat te zingen. Dat lukte voor geen meter. Anderhalf jaar lang niet. Ik heb daar toen meer zitten huilen dan zingen.’ Kon hij aanvankelijk haast niet eens praten, met intensieve logopedie lukte het na keihard knokken toch weer om te zingen. ‘Die doelstelling bereikte ik sneller dan menigeen voor mogelijk had gehouden,’ zegt Koos nu trots. ‘Eerst werd in 1988 het reeds opgenomen album Het Leven Gaat Door uitgebracht en daarna volgde de single Eenmaal Kom Jij Terug in augustus.’

In die periode verscheen Koos voor het eerst weer op tv. Hij weet zijn comeback helder te beschrijven: ‘Vanaf 1989 trad ik voorzichtig weer op. Het publiek moest wennen aan mijn rolstoel en ik moest mijn weg als zanger zien te vinden met slechts één werkende stemband. Puur op wilskracht heb ik bereikt dat ik weer kan zingen. Ik kan niet zo hoog meer als vroeger, maar ik ben dik tevreden.’

Anno 2017 wordt Koos nog dikwijls geboekt voor Nederlandstalige evenementen, artiestenreizen en piratenfestijnen. Is het lastig om als gehandicapte artiest op grote feesten en festivals te zingen? Hoe regel je het sanitaire gedeelte bijvoorbeeld? Zonder te veel op de medische kant van zijn verlamming in te gaan, vertelt Koos ons zonder omwegen hoe het zit: ‘Ik kan niet meer op een natuurlijke manier plassen zoals andere mannen. Voorheen moest ik eerst op mijn onderbuik kloppen om te kunnen plassen, maar drie jaar na het ongeluk heb ik met een operatie van negen uur een elektrostimulator in mijn zij gekregen. Ze hebben precies de juiste zenuwen in het ruggenmerg opgezocht en die met elektroden via een onderhuids ingebouwd kastje verbonden aan de sluitspier van de blaas en mijn darmen. Ik heb een afstandsbediening met drie drukkers: als ik op de 1 druk, trekken mijn benen strak en kan ik erop staan als het moet. Als ik de knop loslaat, worden mijn benen weer slap. Door de werking van de elektroden gaat de sluitspier open en kan ik plassen. Als ik knop 2 indruk, gebeurt er hetzelfde, maar gaan mijn benen er ook bij trillen. Dat is om de darmen te stimuleren, dan kan de grote boodschap eruit. En met knop 3 zou ik een stijve kunnen krijgen, zeiden ze in het ziekenhuis. Ik heb het maar één keer geprobeerd en het werkte niet. Ik heb er geen enkel gevoel meer in, maar in mijn gedachten weet ik gelukkig nog hoe het was, omdat ik het voor mijn ongeluk heel vaak heb gedaan. Dus als ik samen met Joke tussen de lakens wat doe, kan ik er nog steeds van genieten. Volgens mij is het allemaal poeier geworden bij mij, maar al voel ik het zelf niet, ik weet nog hoe het was. Het gevoel heb ik nog in mijn gedachten. En als de ander er wel genot van heeft, is het voor mij prima. Ik zeg weleens met een knipoog tegen mensen: “Joke heeft gisteravond weer aan de beugel gehangen”’