'We spelen officerock; punkrockliedjes over het kantoorbestaan'

Columnist Jerry Hormone heeft voor het eerst sinds maanden weer eens geoefend met zijn ouwe-lullenband. Ze zijn al geboekt door een festivalletje in België.

Jerry Hormone

Vanavond heb ik voor het eerst sinds maanden weer eens geoefend met wat ik liefkozend ‘mijn ouwe-lullenband’ noem. Gasten met wie ik begin jaren 00 in een relatief succesvolle punkrockgroep zat. We traden op festivals als Lowlands en Paaspop op, toerden meermaals door Europa en de VS en hadden een clipje op MTV. Maar we speelden vooral heel veel in jeugdhonken, kroegen en kraakpanden. Zo’n honderd shows per jaar. Gitaren, versterkers en drumstel in die oude, verragde Mazda-bus en karren maar naar café De Braffert in Frupsela-bij-Blubberdijk, om aldaar onthaald te worden op een luxe frietmaaltijd en een krat lauw bier.

Na een stuk of vier verschrikkelijk slechte voorprogrammabandjes te hebben gezien zelf het podium op. Een uur lang de ballen uit je gescheurde spijkerbroek spelen voor 23 matig geïnteresseerde Frupsela-bij-Blubberdijkse alto’s. Na de show bezweet en dronken tevergeefs proberen 17-jarige meisjes met blauw, groen of oranje haar zover te krijgen je te pijpen op de plee. Dan allemaal weer in de Mazda en om 05.00 uur thuis.

Hartstikke leuk allemaal, maar op een gegeven moment was de lol er wel vanaf. Er kwamen kantoorbanen, koophuizen en kinderen. Sinds 2011 zijn een paar van ons weer samen. We heten nu The Windowsill, Engels voor ‘De Vensterbank’. Zo mogelijk de saaiste bandnaam ooit. We spelen officerock, punkrockliedjes met teksten over het kantoorbaanbestaan. We hebben weinig ambities, doen alles op ons dooie gemakkie. Niet meer dat moordende schema van honderd shows per jaar. Gewoon af en toe een optreden en eens in de drie jaar een plaat opnemen.

Maar vanavond oefenen dus, want we hebben een optreden op een festivalletje in België volgende week. Het geheugen moest weer even worden opgefrist. Dat we het nu louter voor de lol doen, wil niet zeggen dat we voor lul willen staan.

Voor het oefenen eten we thuis bij de zanger, z’n vriendin en hun twee zoontjes – beiden de haartjes frisgewassen en met de tong uit de mond met een kleurplaat in de weer. Er wordt een pastaatje in elkaar gedraaid, net iets te veel gedronken en veel geouwehoerd over vroeger, toen we nog in die andere band zaten. Over die keer dat de gitarist in een kroeg waar we absint dronken na sluitingstijd languit op de bar in slaap was gevallen. Over die keer dat de drummer in Slovenië plat op z’n gezicht in z’n eigen kots viel en gehecht moest worden in het ziekenhuis. En over die keer dat we op tour in Engeland waren, al dagen veel gedronken en slecht gegeten hadden, we een curry aten in een Indiaas restaurant, ik dacht wel even stiekem een windje te kunnen laten en toen midden in die zaak m’n hele broek vol scheet.

We drinken een kop koffie. Gaan naar de oefenruimte. Nemen de set een keer door. We kunnen het nog. Het komt wel goed, op dat festivalletje in België. Zolang de zanger de kinderstoeltjes maar uit z’n Ford Focus weet te krijgen. Vorige keer kreeg ie ze niet los. Moesten we op het allerlaatste moment een andere auto regelen. Waren we een half uur te laat voor onze soundcheck. Ook best rock-’n-roll.