Hoe ouder ik word, hoe ouderwetser ik lijk te worden. Dat je je stoort aan dingen die modern zijn, maar waarvan je denkt: moet dat nou? Neem het telefoongebruik, meer specifiek het telefoneren in gezelschap. Waar ik een paar jaar geleden nog altijd bereikbaar wilde zijn, beschouw ik onbereikbaarheid steeds vaker als luxe.
Ik had laatst eters over de vloer, waarvan er één een mobiele telefoon op tafel had liggen. Moet kunnen, al weet ik niet waarom je dat ding nodig zou hebben als je aan het tafelen bent, maar alla. Gaat de telefoon. Zij opnemen. Heel gesprek. Nadat er was opgehangen, maakte ik een opmerking die me op een verontwaardigde blik kwam te staan. Alsof ik me ergens mee bemoeide wat mij niet aangaat. In de basis klopt dat ook; een gesprek tussen de tafelgenoot en de beller gaat mij ook helemaal niks aan, en ik zou ook helemaal niet bij dat gesprek moeten zitten. Tijdens het hoofdgerecht nota bene, in mijn eigen huis.
Het verweer: ‘Ja, maar ík kan er toch niks aan doen... Ik wérd gebeld!’ Da’s toch gek? Alsof niet opnemen (nog beter: het geluid van je telefoon tijdens het eten uitzetten zodat je dat ding überhaupt niet hoort) geen moment een optie is geweest. Let wel: het gaat hier niet om een recalcitrante puber, maar om een vrouw van twee keer mijn leeftijd.
Het valt me sowieso op dat ouderen steeds vaker vinden dat ze altijd maar bereikbaar moeten zijn, terwijl ik dat idee al een tijd geleden heb laten varen. Misschien zouden bejaarde mensen eens wat minder modern moeten doen, en lekker ouderwets niet moeten telefoneren tijdens het eten. Vooruitgang is namelijk lang niet altijd een verbetering.