Onze man in Baak, bij de coinhunters

Natuurlijk zijn er mensen die weleens het geluk hebben een briefje van vijftig te vinden op straat. Maar er zijn ook men...

Natuurlijk zijn er mensen die weleens het geluk hebben een briefje van vijftig te vinden op straat. Maar er zijn ook mensen die het niet doen voor minder dan een gouden Romeinse munt, of een oude putdeksel uit de tijd van de Batavieren: de coinhunters. Gewapend met een koptelefoon en een metaaldetector struinen ze de velden en de stranden af. Onze man zocht ze op.

Fotografie Clemens Rikken

Soms kom je in een dorpje waar je nog nooit geweest bent. Je hebt het weleens op een kaart zien staan, maar je was er nog nooit aan toegekomen om erheen te rijden. Soms kom je in een dorpje waarvan je eigenlijk nog nooit gehoord had, en waarvan je eigenlijk van plan was om nooit van je levensdagen op deze onherbergzame plek te komen. En dan is er nog Baak, in het totale troosteloze achterland tussen, Arnhem, Zutphen en Doetinchem. De straten zijn in Baak ongeveer op de vingers van één hand te tellen. Er is een café, een bushalte, een supermarkt en een aantal huizen. En een heleboel velden. Grond die door de tijd en de stedelijke uitbreidingen ongemoeid is gelaten. Grond waar de Romeinen op trainden en picknickten. En waar ze natuurlijk hun zakgeld kwijtraakten. Zakgeld waar nu, anno 2017, de metaaldetectorenvereniging voor samenkomt. Romeinse munten, munten uit de bronstijd, de ijzertijd: de coinhunters smullen er telkens weer van. Vandaag is een van de grote bijeenkomsten voor de club van amateurarcheologen. En die vindt natuurlijk plaats in een van de velden van het grote niets rondom Baak.

Goede vangst

Het is een opmerkelijk gezicht, in het anders zo onaangeraakte dorpje in de middle of nowhere.

Het café zit vol, en overal rondom het terras staan mannen in rubberlaarzen, met metaaldetectoren op hun schouder. Sommigen hebben kleine handschepjes bij zich, maar de meesten dragen een stevigere en grotere spade met zich mee. Op het terras zitten twee mensen zwijgend met een biertje voor hun neus en een bord kaasblokjes op tafel. Links een mevrouw op leeftijd, die haar flesje uitschenkt in een klein bierglas, rechts een man van rond de veertig, die recht uit de fles drinkt. Ze kijken naar de mannen om hun heen. Hij mompelt wat in haar richting. Zij schudt haar hoofd. Om hen heen roepen wat coinhunters enthousiast naar elkaar. Een man in camouflageoutfit slaat een man met een grote roestvrijstalen schep in zijn handen op de schouder.

‘We mogen weer!’ roept de camouflageman. De man met de schep slaakt een soort oerkreet. Rondom de mannen wordt gelachen. De mevrouw op het terras schenkt nog maar eens, met een bedenkelijk gezicht, een flesje bier uit.

Ineens, zonder enige vorm van aanwijzing, verzamelen de 250 coinhunters zich, en beginnen ze te lopen. Iemand wenkt me.

‘Kom mee, we gaan aan de middagsessie beginnen!’

De man die me meetoornt richting het wedstrijdveld, blijkt Roel te heten. Hij heeft een wat professionelere metaaldetector dan de rest, legt hij uit, terwijl hij me zijn apparaat laat zien.

‘Hier kun je dus pas echt goed diep mee zoeken,’ voegt hij er trots aan toe.

Ah, mooi! En heb je vanochtend ook al een goede vangst gehad?

‘Vangst? Wat bedoel je?’

Nou ja, qua muntjes?

‘Dat noemen wij vondsten. Je vangt ze natuurlijk helemaal niet.’

Ach, ja, natuurlijk.

‘Maar, nee. Het zit me nog niet mee. Kijk, hier.’

Roel laat me een paar van zijn munten zien, en een of ander metalen dopje. Een beetje teleurgesteld probeert hij zichzelf te verantwoorden.

‘Ja, het is niet veel hoor. Klein spul, vergeleken met waar je op hoopt.’

En wat denk je, zit er in het veld waar we nu heen gaan nog wat goeds in de grond?

Coinhunter Roel trekt een zuinig gezicht. Hij perst zijn lippen samen en schudt zijn hoofd een beetje diagonaal heen en weer. Dat belooft weinig goeds. Dan beginnen er ineens een aantal coinhunters te schreeuwen. Er zijn een paar andere mannen van de route afgelopen, om een klein beetje af te snijden, en zo sneller op het veld te kunnen zijn.

‘Hé! Valsspelers!’ schreeuwt er eentje.

‘Zo kenne wij het ook wel!’ roept een ander. De valsspelende coinhunters hebben er geen boodschap aan. In oorlog, liefde en metaaldetectorsport is alles geoorloofd.

Eindelijk komen ook Roel en ik aan bij het veld.

We zijn een beetje de achterhoede van deze malle processie, maar dat mag de pret niet drukken. Roel kijkt me nog eens aan.

‘Ik snap nooit waarom mensen zo spannend hierover doen?’

Pardon?

‘Nou ja, over waar ze gaan staan.’

Oh?

‘Ja, je zult het straks wel zien. Nou, goed. Ik ga me maar eens klaarmaken.’

Uit 99

Alle 250 deelnemers aan de Baakse metaalzoektocht staan aan de rand van het speelveld. Hoewel iedereen natuurlijk hoopt op echte oude munten, heeft de organisatie ook hier en daar wat wedstrijdmunten in de grond gestopt, voor de onfortuinlijken die verder niet echt iets vinden. Er hangt een klein beetje een gezonde wedstrijdspanning. Dan betreedt er ineens een man met een megafoon het speelveld. Hij laat een sirene afgaan, en rent daarmee langs alle deelnemers. Dit is het dan, lijkt het credo te zijn. Let the coinhunting begin.

Ik loop bijna over een man heen die op zijn buik op de grond ligt, met een soort elektrische winterpeen in zijn handen. Met de wortel prikt hij in een stukje grond, dat hij met zijn schep heeft omgewroet.

Wat doe jij?

‘Er zit hier iets, geloof ik,’ antwoordt de meneer, zonder op te kijken.

Maar wat is die wortel dan?

‘Die wortel? Ha! Dit? Dit is een pinpointer. Kan je nog beter zoeken, snap je? Ha. Een wortel, zegt ie.’

Oei, sorry. Het was niet vervelend bedoeld.

‘Ah! Kijk! Daar zit ie!’

De man voor me heeft geen tijd om geraakt te zijn door mijn foutje, want zijn pinpointer begint hard te piepen.

‘Kijk, nu wordt het spannend!’ roept hij enthousiast. Met zijn hand gaat hij zijn wortel achterna. Dan, nog zonder dat hij zijn vondst gezien heeft, betrekt zijn gezicht. ‘Nou. Nou ja, oké. Een stukje blik. Heb ik weer,’ verzucht de man.

Niet goed? Tevreden zijn met kleine dingen, toch?

‘Ja, dat zal wel. Maar dit veld is zo leeg hoor, let maar op,’ lachend staat hij op, en schept hij het gat in het gras weer een beetje dicht. Lachend, ja, maar wel als een boer met kiespijn.

Mijn blik wordt getrokken door Janke en Vera, twee vrouwen met allebei een rode jas, een blauwe broek en laarzen, en allebei een zwarte heuptas. Alsof ze een soort wedstrijdtenue aan hebben.

Ze staan met zijn tweeën naar een soort klein bronzen dopje te kijken, dat ze opgegraven hebben. Vera plukt een beetje aan haar metaaldetector, terwijl ze hun vondst onderzoeken.

Kijk! Beet!

‘Nah, volgens mij valt het tegen, deze. Volgens mij is het iets van een voetbaldopje of zo,’ mompelt Janke. Maar Vera houdt de moed erin.

‘Ja, nee ja, dit is misschien niet top, maar we hebben wél een hele oude sluiting van een graanzak gevonden. Eeuwenoud! Komt uit het jaar 99!’

Oh? Uit 99?

Janke grijpt alweer in. ‘Nou, nee, nee, nee,’ verbetert ze haar vriendin. ‘Nee joh, dat staat erop, 99, maar we maken er maar wat van.’ Vera lacht als Janke uitlegt dat ze gesjoemeld had met de jaartallen. Janke verklaart zichzelf: ‘Je moet toch het spektakel zelf een beetje maken, maar kijk,’ zegt Janke, terwijl ze uit haar heuptas het betreffende sluitinkje haalt en laat zien. ‘Dit is toch gewoon een leuk dingetje, toch?’

Het is een leuk dingetje. Absoluut.

‘Ja, we hadden ook nog een munt van een eurocent gevonden,’ voegt Vera nog maar even toe.

‘Klopt, zegt Janke. Maar die kan dus ook nog niet zo oud zijn, natuurlijk.’

‘Nee,’ verduidelijkt Vera. ‘Omdat de euro’s natuurlijk nog niet zo lang bestaan.’

Nee, precies.

Dertig jaar over hun eerste

Iets verderop staat Dave, met zijn pakweg 10-jarige zoontje. Het zoontje heeft een hypermoderne metaaldetector bij zich, Dave zelf een iets verouderd exemplaar.

En, al wat gevonden?

‘Nou, ja, hier is het niet zo moeilijk natuurlijk. Als je zelfstandig op pad gaat, dan duurt het natuurlijk veel langer, maar ze hebben hier van de organisatie natuurlijk ook wel zelf wat in de grond gestopt.’

Oh ja, die wedstrijdmuntjes.

‘Ja, dat, maar ook muntjes voor koffie. Als je die hebt, kun je er hier verderop in het café meteen een koffie voor kopen. Maar ja, daarvoor kom je hier natuurlijk niet.’

Nee? Waar dan voor?

‘Het mooiste zijn natuurlijk oude Romeinse munten, die wil je natuurlijk het allerliefst.’

En, al een gevonden, zo’n Romeinse munt?

Dave schudt zijn hoofd. ‘Nee, helaas. Dat geluk hebben we nog niet gehad.’

De factor geluk is natuurlijk een harde noot om te kraken.

‘Ik zal jou zeggen: sommige coinhunters zoeken voor het eerst en vinden er meteen eentje, anderen doen er dertig jaar over om hun eerste te vinden.’ Dertig jaar? Ik vind dat lang duren.

‘Ja, ja, hij hier,’ antwoordt Dave, terwijl hij zijn zoontje aanwijst, ‘ik ook wel een beetje. We bleven maar lopen en zoeken, maar we vonden geen écht waardevolle dingen. Ja, dan gaat natuurlijk na een tijdje de lol er ook wel een beetje af. Dus nu doen we dit soort dingen eigenlijk alleen nog maar samen. Dit soort wedstrijden. Maar het mooiste is het natuurlijk in je eentje, in het wild.’ Ja? Zelfs als het risico groot is als je niks vindt?

‘Ja. Júist als je overgeleverd bent aan het toeval. Als je dán iets vindt. Dan wordt het pas echt mooi.’