‘Ik proost, nee, ik wens dat er ooit een vaccin tegen eenzaamheid komt’
De 82-jarige buurman van James Worthy heeft zijn vaccin gekregen. Hij draagt zijn pleister als een oorlogsmedaille. ‘Het was een pittige tijd, jongen. Ik heb helemaal niemand, dat weet je. Het is lastig om niemand te hebben in een tijd van niets.’
De buurman van 82 heeft vandaag zijn eerste prik gehad. Om het te vieren zit hij met een blik alcoholvrij bier op zijn balkon. Hij draagt een wit hemdje. Iedereen mag de pleister op zijn bovenarm zien. Af en toe kijkt hij vol trots naar het klevende verband op zijn oude huid. De buurman draagt zijn pleister als een oorlogsonderscheiding.
‘Hoe voel je je, buurman?’ vraag ik vanaf ons terras.
‘Als herboren, jongen. De zon schijnt en ik ga nog lang niet dood.’
‘Dat is mooi, buurman.’
‘Ik heb gewoon een naam hè, je hoeft me geen buurman te noemen, jongen.’
‘Sorry, Nico. Ik ben blij voor je.’
‘Het is al goed, James. Wil je ook een biertje?’
‘Ik heb eigenlijk niet zo’n dorst, maar doe toch maar. Ik ben superbenieuwd waar je op gaat proosten namelijk. Ik heb dat gemist. Proosten. Een heilwens. Niets geeft zo veel hoop als een proost. En dan helemaal als deze uit de mond van een 82-jarige komt.’
De buurman gooit een biertje mijn kant op en ik vang hem. Daar ben ik goed in. In biertjes vangen. Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef dat ik goed ben in de dingen waar ik niets aan heb. Ik heb in mijn leven nog nooit een biertje laten vallen. Nog nooit. Hartstikke mooi natuurlijk, maar zoiets zet je niet op een grafsteen.
‘Het was een pittige tijd, jongen. Ik heb helemaal niemand, dat weet je. Het is lastig om niemand te hebben in een tijd van niets. Ik heb echt de meeste gekke dingen gedaan om normaal te blijven. Je weet toch dat ik zo’n staande kapstok in de hal heb staan? Dat ding stond een jaar lang in mijn huiskamer. Ik heb tegen dat ding gepraat. Al mijn verhalen hing ik aan hem op. En als de kapstok niet wilde luisteren, belde ik de dierenambulance. Ik weet ook niet waarom, maar ik kwam dat telefoonnummer tegen in de krant. Ik heb gewoon allemaal verhalen verzonnen over zieke cavia’s en aangereden ganzen. De vrouw van de dierenambulance had zo’n lieve stem. Ik haalde allemaal oude koeien uit de sloot en zij wist met haar stem alle koeien weer jong te maken.’
‘Laten we op die mevrouw van de dierenambulance proosten dan,’ zeg ik, terwijl ik het blikje de lucht in duw.
‘Op de mevrouw van de dierenambulance. En op de kapstok! En op de pleister op mijn arm. Op het meisje dat die naald in mijn arm drukte. En op mezelf natuurlijk. Ik had nooit gedacht dat ik het zou halen. Soms waren er dagen dat ik het ook niet wilde halen, maar ik ben er nog, jongen.’
‘Je bent er nog, buurman. Proost!’
‘Nog geen slok nemen. Ik wil nog op één ding proosten.’
‘Ik wacht.’
‘Ik proost, nee, ik wens dat er ooit een vaccin tegen eenzaamheid komt. Misschien kunnen ze allemaal magnetische deeltjes in eenzame mensen spuiten. En dat we dan naar elkaar toe worden getrokken of zo.’
En nog geen twee tellen later tik ik met mijn blikje tegen zijn blikje aan.
- iStock