Premium

Bloed & voetbal op de Balkan

Erik Brouwer reisde de afgelopen vier jaar door heel Europa om een boek te schrijven over het Europese voetbal. De journalist die als jongen de enige Rode Ster-fan in het dorp was waar hij opgroeide, moest door corona zijn terugkeer naar Belgrado afzeggen. Maar herinneringen zat over voormalig Joegoslavië. Een bewerking van hoofdstuk 15 van Voetbal in Europa: Binic, Boban en de mythe van het Maksimir-stadion.

Bloed & voetbal op de Balkan

Daar zit Erik Brouwer. Hij draagt een oranje trui en is roodbruin door de Servische zon. Het is de zomer van 2004. Hij heeft nog geen grijze haren, de inhammen vallen mee. Voor hem ligt een notitieblokje en hij heeft een exemplaar van zijn toenmalige werkgever naar Belgrado meegenomen: voetbaltijdschrift Johan.

Tegenover Brouwer zit een echte Serviër. Dragisa Binic was de snelste speler met de slechtste techniek bij Rode Ster Belgrado. Supporters scandeerden ‘Bina Turbo Masina’ (Bina Turbo Machine) als hij weer eens aanzette voor een sprint of dribbel.

Zijn club won in mei 1991 de Europacup voor landskampioenen. Binic scoorde tegen Grasshoppers en Dynamo Dresden en was na Darko Pancev clubtopscorer. Hij speelde in het Joegoslavische elftal en was een van de beste vrienden van de Servische ultranationalist Arkan, voormalig voetbalclubeigenaar, etnisch zuiveraar, dood.

Ik keek uit naar mijn ontmoeting met Binic. Ik werd in 1990 de grootste en enige Rode Ster Belgrado-fan uit het Noord-Hollandse dorpje waar ik opgroeide: De Rijp. Ik adoreerde de elegante verdediger Belodedici, verheugde me op de vrije trappen van Mihajlovic en waardeerde het loopvermogen van de roodharige middenvelder Jugovic. Geen speler in Europa had zo’n goede techniek als Savicevic, Prosinecki bleef maar dribbelen, spits Pancev was de Macedonische Gerd Müller en, vooruit, de rushes van rechtsbuiten Binic mochten er vaak ook zijn.

Binic wordt opgewacht door gemaskerde mannen, ontwijkt drie kogels, pakt zijn pistool, rolt twee keer over de kop en schiet terug alsof hij Bruce Willis is

Rode Ster had in mijn beleving een multi-etnisch droomteam. Spits Pancev en middenvelder Najdovski waren Macedoniërs, linksback Marovic en aanvaller Savicevic kwamen uit Montenegro. Refik Sabanadzovic was een Bosnische moslim, Rade Tosic had Bosnisch-Servische wortels. Sinisa Mihajlovic had een Kroatische moeder en een Servische vader. Robert Prosinecki’s vader was Servisch, zijn moeder kwam uit Kroatië. Belodedici werd geboren in Roemenië, maar hij was een etnische Serviër die tot de vijfde klas van de lagere school alleen maar Servisch sprak.

Rode Ster won de Europacup I-finale van 1991 tegen het Olympique Marseille van Papin, Waddle, Stojkovic, reserve Tigana en eigenaar Tapie. Die wedstrijd viel zwaar tegen, maar het ging me om de rondes daarvoor, en dan vooral de halve finale tegen Bayern München, het team dat ik zo haatte, hoewel Brian Laudrup er speelde. Het woog alleen niet op tegen de aanwezigheid van stereotiepe Duitsers als Effenberg, doelman Raimond Aumann en Klaus Augenthaler.

Als een detective

Nooit eerder zag ik Rode Ster zo goed spelen. De eerste wedstrijd was in München. Bayern had op eigen veld nooit een Europacup I-wedstrijd verloren. Binic gaf een schitterende assist op Pancev, Savicevic scoorde in de tweede helft de 2-1 en dat was ook de eindstand. De return was in een uitverkocht Marakana-stadion in Belgrado. Bayern kwam met 2-1 voor, maar in de blessuretijd schoot Augenthaler de bal in eigen doel met een goddelijke boog en Rode Ster was door naar de finale.

In de zomer van 2004 mocht ik voor Johan mijn eerste droomreis naar voormalig Joegoslavië maken. Bestemming: Belgrado, een stad waar alleen ik voor mijn plezier naartoe ging. Serviërs waren volgens de meeste westerlingen ultranationalistische agressors. Hun gestoorde dictator Milosevic zat gevangen in Den Haag, in series als 24 waren de slechteriken tijdelijk geen Russen of Arabieren, maar gemeen grijnzende, slecht Engels sprekende Serviërs. Het wantrouwen was wederzijds en de meeste Serviërs haatten alle westerlingen sinds de NAVO-bombardementen op hun stad in 1999.

Een jaar later bezocht ik Zagreb om een andere omstreden held uit voormalig Joegoslavië te interviewen: Zvonimir Boban. Mijn oorspronkelijke plan voor hoofdstuk 15 van mijn boek Voetbal in Europa: terugkeren naar Servië en Kroatië om Binic en Boban nogmaals te ontmoeten. Ik mag niet door code rood, maar dat Joego-nostalgische hoofdstuk moet er natuurlijk komen. Ik daal af naar mijn kelder en pak verhalen die ik schreef vanuit Zagreb en Belgrado. De eerste herinneringen komen terug en ik graaf nog dieper in mijn archief. Ik vind foto’s gemaakt in Zagreb en Belgrado en notitieboekjes met interviews en sfeerbeschrijvingen, vaak nauwelijks leesbaar door scheuren, krassen en vetvlekken. Ik leg de spullen op mijn keukentafel, blader erdoorheen, kijk, ontcijfer, lees. Ik loer als een detective naar mijn foto’s met Binic en Boban en er komen nog veel meer herinneringen terug. Ik hoef niet terug naar Belgrado en Zagreb en ga dit hoofdstuk vanaf mijn zolderkamer schrijven.

Dragisa Binic (m) namens Rode Ster in actie tijdens de gewonnen EC1-finale van 1991 tegen Olympique Marseille.

Daar zit Dragisa Binic, algemeen directeur van oud-kampioen FK Obilic. Hij is kalend en heeft zijn zwartgrijze haar laten millimeteren. Hij draagt een donkerblauw T-shirt en heeft een gouden Rolex om. Op zijn rechterarm zitten littekens die zijn veroorzaakt door een moordaanslag. Voor hem liggen een pakje Marlboro en een opnameapparaatje. Binic vertrouwt westerse journalisten niet.

We hebben afgesproken in het stadion van Binic’ club. Op zijn bureau staat een elftalfoto uit het seizoen 1997/1998 met de tekst: ‘Sampioni Jugoslavije’ (Kampioen Joegoslavië). In cyrillische letters staat ‘FK Obilic’. De spelers dragen gele shirts, een hommage aan de Arkan Tijgers, vernoemd naar Binic’ held en oud-clubeigenaar Zeljko Raznatovic, ofwel Arkan. De naam FK Obilic is een ode aan de Servische edelman Milos Obilic, die in 1389 een held werd door de Slag bij het Merelveld. De Turken verpletterden de Serviërs, maar Obilic verzon een geslaagd plan om de Turkse sultan te vermoorden. De eigenaar van FK Obilic was volgens zichzelf een moderne Milos Obilic en Arkan zei lang voor andere politici dat deden: ‘Ik vecht tegen de islam, een gevaarlijke ziekte die zich razendsnel in Europa verspreidt.’ In de kast achter Binic ligt een grote speelgoedtijger met een bal tussen zijn klauwen, een tweede verwijzing naar de Arkan Tijgers, een paramilitaire organisatie die in de Joegoslavië-oorlog naar schatting tweeduizend mensen heeft vermoord. Binic kijkt me wantrouwend aan en zegt: ‘Arkan was een groot man die het Joegoslavische en Servische voetbal heel veel heeft gegeven. Hij bouwde dit stadion en betaalde alles uit eigen zak. Ik wou dat hij nog leefde. Het gaat in geen enkel opzicht goed met ons land en het ergste is dat we onze identiteit en trots hebben verloren.’

Binic werd geboren in het centraal-Servische dorpje Golubovac. Zijn vader vertelde hem al heel vroeg over mythische Serviërs als Milos Obilic en prins Mihajlo Obrenovic, een 19de-eeuwse vorst die in 1867 de Turken had verjaagd en Belgrado tot hoofdstad had gemaakt. De Socialistische Federale Republiek Joegoslavië van leider Tito was volgens Binic’ vader gebaseerd op leugens, een echte Serviër voelde helemaal geen broederschap en eenheid met een Kroaat of een Sloveen. ‘Kijk, ik haat niemand en heb nog steeds contact met mijn voormalige teamgenoten van Rode Ster en het Joegoslavische elftal, waar ze ook vandaan komen. Maar ik ben wel Serviër en verdedig onze geschiedenis als het door verraders wordt bekritiseerd.’

Arkan op de spelersbank

Binic zat na zijn voetballoopbaan in het parlement voor de ultrarechtse Servische Eenheidspartij, opgericht door ‘onze overleden leider’, zoals hij Arkan noemt. Op 24 mei 2004 kwam Binic laat in de avond thuis. Hij parkeerde zijn sportwagen, werd opgewacht door twee gemaskerde mannen met geweren, ontweek drie kogels, stapte uit en verstopte zich achter een bosje. Hij pakte een pistool uit zijn broekband, rolde twee keer over de kop en schoot terug alsof hij Bruce Willis was. Ik stel Binic hier een vraag over. Na een schaterlach: ‘De schutter richtte met twee handen en nog kon hij me niet raken. Als voetballer was ik een van de snelsten op aarde en dat ben ik nog steeds! Die man wist natuurlijk niet dat schieten een van mijn hobby’s is, dus toen ik vanaf een meter of tien terugvuurde, wist ik zeker dat ik hem had geraakt. Hij ontsnapte, maar ik ken alle mensen in deze stad en binnen de kortste keren was iedereen in de regio op de hoogte. Op een gegeven moment strompelde er inderdaad een man binnen met twee kogels in zijn buik, die vent zit nu achter tralies. Een rechercheur vroeg later aan me: “Wil je mijn baan niet overnemen?”’ Na een nieuwe schaterlach: ‘De dader had een strafblad en zijn mededader ook, maar ik weet niet waarvoor. Nee, ik snap het echt niet. Als politicus ben ik niet belangrijk genoeg, ik heb bij niemand schulden en FK Obilic is een fatsoenlijke club.’

Dit laatste wordt door objectieve kenners van het Servische voetbal vaak weerlegd. Scheidsrechters werden vooraf door Arkan toegesproken en ze floten wel heel vaak in het voordeel van FK Obilic. Toch kwamen de successen van zijn club volgens Binic vooral door Arkans voetbalverstand. Arkan nam soms plaats op de spelersbank en maakte de opstelling. Tijdens slechte periodes in een wedstrijd belde hij de coach op de bank. ‘Wissel die en die speler, we gaan een andere tactiek spelen.’

‘Doe ik, baas.’

Zvonimir Boban.

Binic wijst naar een hoek. Arkan had daar zeven tv-toestellen laten installeren die in verbinding stonden met camera’s op het trainingsveld. Hij hield alles in de gaten en ontsloeg in het seizoen 1996/1997 vier trainers. Een van hen zat één wedstrijd op de bank. Wanbeleid? Juist niet. Het jaar erna werd FK Obilic kampioen en dat bewijst volgens Binic dat Arkan een kenner was die harde beslissingen durfde te nemen.
Tegenstanders beweren dat er ook andere factoren meespeelden. Arkan dwong bovengemiddeld goede spelers bij zijn club te tekenen en er gingen sterke geruchten dat hij zijn stoottroepen gebruikte om bestuurders ervan te overtuigen dat ze echt moesten verkopen. Praatje met zijn Tijgers, geweren in hun broekband, niemand durfde nee te zeggen. Een speler werd eens in de kofferbak van Arkans bodyguards gesmeten en naar FK Obilic gereden. Onder die lijn daar tekenen graag. De aanvoerder van een heel goed team verklaarde onder strikte anonimiteit dat Arkan had gezegd: ‘Verlies of we breken jullie benen.’

Joegoslavië op instorten

Binic praat liever over de Europacup I-finale van 1991 tegen titelhouder Olympique Marseille. 15.000 Rode Ster-fans reisden naar Bari in 55 vliegtuigen, honderd bussen en duizenden auto’s. Supporters uit Zagreb, Mostar, Titograd, Skopje, Vukovar, Maribor, Knin en Novi Sad zwaaiden met Joegoslavische vlaggen. In de communistische sportkrant Tempo stond: ‘Wie zegt dat Joegoslavië niet meer bestaat?!’ Rode Ster speelde zeer verdedigend in de finale. Het was saai als Barcelona-Steaua in 1986 en het bleef 0-0. Binic benutte een strafschop. Europees topscorer Darko Pancev schoot de vijfde en beslissende penalty achter Olympique-doelman Olmeta. Voor het eerst had een Joegoslavisch voetbalteam de Europacup gewonnen. In de krant Zvezda revija kwam te staan: ‘De Rode Ster-spelers verdienen een ereplek en een grote foto aan de muur, die zelfs met het verstrijken van de tijd niet zal vergelen.’ De winst van de Europacup I was ‘een nooit gedachte apotheose aan het einde van de gestoorde 20ste eeuw’.

Aanvoerder Stojanovic kreeg de beker uitgereikt. Binic hield van een paar meter afstand een cupoor vast. Het was volgens hem ‘alsof we gewoon weer een overwinning hadden behaald’ en hij zegt: ‘We hadden met Rode Ster alles gewonnen wat er te winnen viel en waren er echt van overtuigd dat we het Europese voetbal nog jaren zouden domineren. De spelers hadden weliswaar allemaal verschillende achtergronden en Joegoslavië stond op instorten, maar op het veld werkte iedereen nog samen en daarom wilden de meesten van ons ondanks de oorlogsdreiging blijven. We waren bereid 30 procent salaris in te leveren, maar de clubleiding wilde dat niet omdat ze dan te veel transferinkomsten zouden mislopen. Het gevolg was dat ons team net als Joegoslavië uit elkaar viel. 30 procent van de transferinkomsten ging in de clubkas, de rest belandde rechtstreeks in de zakken van de bestuurders. Zo ging dat op het laatst en dat is een van de redenen dat ons voetbal is vernietigd.’

Een jaar later zit ik op een terras in Zagreb met Binic’ ex-teamgenoot en ultranationalistische Kroatische tegenpool Zvonimir Boban. Hij heeft een baardje en draagt een pak uit Milaan, de stad waar hij een ster werd. Binnen hangen foto’s van Boban in een Milan-shirt. Pronkstuk uit de collectie: een metersgrote afbeelding van zijn karatetrap tegen agent Refik Ahmetovic. Voor veel Kroaten is dat een hoogtepunt uit de Joegoslavische geschiedenis.

Het is oorlog. Rond het duel tegen Rode Ster trapt Dinamo Zagreb­ aanvoerder Boban met een hoge sprong een agent in elkaar

Boban zet zijn wollen muts af en bestelt een espresso. Hij spreekt in accentloos Engels over politiek, literatuur, geschiedenis en voetbal. Bij AC Milan was zijn bijnaam Il Genio (het genie). Soms stelde een journalist hem een vraag over het 4-4-2-systeem en dan legde hij een volkomen logisch verband tussen Napoleon Bonaparte, Dante en Clarence Seedorf.

Hij is een paar maanden eerder gestopt als profvoetballer en besloot te gaan studeren. Als tiener lukte hem dat niet omdat hij altijd moest voetballen, maar er zou een dag komen waarop Boban naar de Universiteit van Zagreb zou gaan. Die dag was nu gekomen en hij belde de decaan. ‘Met Zvonimir Boban, kan ik een deeltijdstudie geschiedenis volgen?’ Dat kon en hij schreef zich in en maakte keurig op tijd het collegegeld over. Hij kocht boeken die hij zelf kafte en daar zat hij, de Kroatische Cruijff en de held van alle nationalisten, tussen veel jongere Kroaten die jarenlang, en misschien nog steeds, zijn poster aan de muur hadden hangen. Vertel eens over die trap op die boosaardige agent, meneer Zvone?

Berlusconi eert Boban

AC Milan-bestuurders organiseerden een afscheidswedstrijd. Van Basten was aanwezig, net als Rijkaard en Bobans vriend en beste teamgenoot in het laatste Joegoslavische elftal: Dejan Savicevic. AC Milan-voorzitter en premier van Italië Silvio Berlusconi was op vakantie in Bermuda, maar vloog met een helikopter naar het San Siro om Boban te eren. Een paar weken later reed Boban in zijn sportwagen naar de universiteit. Het onderwerp waar hij zich eens lekker in ging vastbijten: christendom in het Romeinse keizerrijk. Zijn docent maakte uiteraard de grap: ‘Vroeger was hij een professor op het veld, nu is hij dat ook buiten het veld.’ Hijzelf zegt: ‘In deze regio kun je het heden helaas alleen begrijpen door het verleden goed te bestuderen.’

De interesse voor geschiedenis ontstond in zijn jeugd, vertelt Boban. Hij groeide op in een dorpje genaamd Imotski. Zijn vader Marinko was een ultranationalistische schoenmaker die zijn zoon vaak vertelde over de roemrijke Kroatische geschiedenis. Zijn ouders vernoemden hem naar de laatste Kroatische koning die geliefd was bij het volk en in 1076 voor vrede en voorspoed zorgde: Zvonimir. Marinko en Marija Boban waren zeer katholiek en ook Zvonimirs geloof werd een fundamenteel onderdeel van zijn Kroatische identiteit. Joegoslavië werd volgens nationalistische Kroaten gedomineerd door Serviërs en de Bobans hadden al helemaal geen affiniteit met de goddeloze, communistische politiek. Het Joegoslavische volkslied heette Hej Slaveni (Hé Slaven). Zvonimir mocht niet meezingen van zijn vader en Marinko Boban zei soms voor interlands met Joegoslavië: ‘Bedenk altijd dat je Kroaat bent.’

Hij neemt een slok van zijn espresso en zegt: ‘Ik kijk met plezier terug op mijn jeugd, maar heb me nooit volmaakt gelukkig kunnen voelen in Joegoslavië. Een land is gebaseerd op een collectieve geschiedenis en die was voor ons nu eenmaal anders dan voor spelers uit andere gebieden. Wij herinneren ons het onaf hankelijke koninkrijk dat we hadden onder koning Tomislav rond het jaar 1000, in de communistische geschiedenisboeken lazen we dit soort dingen niet. Nee, ik had er geen enkel probleem mee toen Tito’s droom van een verenigd Joegoslavië uit elkaar begon te vallen. Joegoslavië had best kunnen bestaan, maar dan alleen op een eerlijkere manier. Nu had Belgrado veel te veel macht en na de ineenstorting van de economie viel eenvoudig te voorspellen dat het snel mis zou gaan. Ook wij voetballers voelden dat.’

Op 13 mei 1990 was Boban de aanvoerder van Dinamo Zagreb in de belangrijkste wedstrijd uit de Joegoslavische voetbalgeschiedenis. Tegenstander: Rode Ster uit Belgrado. Niemand sloot uit dat het uit de hand zou kunnen lopen. Franco Tudjman, leider van de Kroatisch-nationalistische partij HDZ, had tien dagen eerder de eerste democratische verkiezingen in deelstaat Kroatië gewonnen. Hij droomde van een onaf hankelijke Kroatische staat, relativeerde de Holocaust en prees het patriottisme van de Ustasa: Kroatische extremisten die tijden de Tweede Wereldoorlog met de nazi’s samenwerkten. Op een bijeenkomst zei hij: ‘Ik dank God dat ik niet met een Servische of een Jodin ben getrouwd.’ Volgens een journalist van sportkrant Tempo uit Belgrado hing er een groot portret van Tudjman in de Dinamo-kleedkamer.

Het Maksimir-stadion zou op 13 mei 1990 pas om 16.00 uur opengaan. De hooligans van Rode Ster – de Delije (heldhaftigen) – werden voor de veiligheid eerder binnengelaten. Ze moesten naar een vak achter het doel. De Delije zongen dat Kosovo Servisch was en werden bekogeld met stenen. De Rode Ster-hooligans braken reclameborden en stoeltjes af. Ze beschermden zich er eerst mee en begonnen er daarna mee te gooien. De Bad Blue Boys – de harde kern van Dinamo – zongen: ‘Als je vrolijk bent, sla dan een Serviër tegen de grond, als je vrolijk bent vermoord hem met een mes, als je vrolijk bent roep dan: “Kroatië, een onafhankelijke staat!”’ Daarna scandeerden ze: ‘Hang alle Serviërs op aan bomen.’ De Delije reageerden met ‘Zagreb is Servië!’ en ‘Dood aan Tudjman!’ Ze staken de tribune in de fik. Agenten grepen nauwelijks in.

Bad Blue Boys braken door hekken en renden naar het vak met de Delije. Sommigen hadden Joegoslavische vlaggen mee waar de ster was uitgeknipt. Agenten sloegen op ze in met vuisten en wapenstokken en ze gebruikten traangas. De speaker zei: ‘Attentie attentie, aan alle supporters op de noordzijde, ga direct terug naar uw plaatsen.’

De Bad Blue Boys luisterden niet, er ontstond een vechtpartij. Hooligans sloopten nog meer stoeltjes. Boban schreeuwde: ‘Waar is de politie, waar is de klotepolitie?!’ Een agent sloeg een Dinamo-supporter die op de grond lag en dat leidde tot ‘de botsing waardoor de agent ten val kwam’, zoals een Kroatische journalist het later nogal eufemistisch omschreef. Boban deed of hij wegliep en de situatie leek onder controle, maar hij draaide zich om en maakte een sprint. De agent zag hem aankomen en probeerde zich met twee handen te beschermen. Boban sprong verrassend hoog en voerde de trap uit waardoor hij waarschijnlijk nog voor eeuwen een Kroatische volksheld zal blijven. Detail dat ik pas in slowmotion zag: Boban sloeg de agent voor de zekerheid ook nog eens tegen de grond. Boban leek zelf ook een beetje te zijn geschrokken van zijn ‘botsing’. Een medespeler en twee Dinamo-fans vormden een kordon en brachten hem naar de catacomben. Dinamo-fans riepen: ‘Zvone! Zvone!’ en ‘Moordenaars! Moordenaars!’ naar de agenten.

Acht kogels voor Boban

Bobans broer Drazen was Zvones teamgenoot en zag de rellen vanaf de reservebank. Vader Marinko zat in een loge met zijn vrouw Marija en dochter Iva. Marija en Iva werden door Dinamo-speler Zoran Mamic in veiligheid gebracht. Zvone ging naar de kleedkamer van Rode Ster en zei: ‘Geen zorgen, jullie komen veilig thuis.’ Dat lukte omdat ze in helikopters naar Belgrado werden gevlogen. Boban verliet het stadion onder de zwaarste bewaking van allemaal. De Delije moesten nog uren in het stadion blijven. Om de verveling te verdrijven, staken ze nog meer stoeltjes en reclameborden in de fik. Ze werden met een bus naar een station gereden en konden terug naar Belgrado. Daar sloegen ze de ramen in van Kroatische bedrijven en ze beloofden dit keer Boban te vermoorden. De Bad Blue Boys staken op dat moment in Zagreb zeventien trams en auto’s van journalisten in brand. In het centrum gooiden ze de ramen in van de Beograd-schoenenwinkel en andere winkels met Servische eigenaren. Om 22.00 uur riepen tweeduizend hooligans voor het Kroatische parlement: ‘We willen rechtvaardigheid. We willen Tudjman!’ Een Dinamo-fan werd in zijn been geschoten door de politie. Onder de agenten vielen 78 gewonden.

Servische kranten gebruikten de foto van Bobans aanval om te bewijzen wat voor land Kroatië zou worden met Tudjman als president. In sportkrant Tempo uit Belgrado stond dat hun journalisten normaal geen aandacht aan hooligans besteden, maar hun beleid moesten wijzigen omdat Boban de grootste hooligan was. Rode Ster-aanvoerder Dragan Stojkovic vond dat Boban tientallen jaren gevangenisstraf moest krijgen. Een historicus uit Zagreb omschreef zijn actie als ‘het symbool van de opstand tegen de 70-jarige Servische dominantie in Joegoslavië’. Anderen noemden het ‘De zondag die de geschiedenis veranderde’.

Nog steeds is Zvonimir Boban een volksheld in Kroatië.

Voor de meeste Kroaten is Boban een patriottische held. De hoofdpersoon zelf noemt zijn aanval ‘een opstandige daad van een jong persoon die gekwetst was door de oneerlijkheid van het regime’ en ‘een menselijke reactie op het onrecht dat te lang had geduurd’. Hij is ‘trots op die dag en op iedereen die deel uitmaakt van dit verhaal’. Minder heroïsche, beetje weggemoffelde kant van het verhaal: de agent bleek geen Serviër, maar een islamitische Bosniër die werd geboren in Srebrenica. Refik Ahmetovic zou die 13de mei eigenlijk vrij zijn, maar werd gebeld door zijn commandant omdat ‘er sterke aanwijzingen waren dat er

rellen zouden uitbreken’, zei hij achteraf. Onbewezen beschuldiging van Ahmetovic: de hooligans van Dinamo Zagreb waren van plan de sterspeler van Rode Ster en Joegoslavië – Dragan Stojkovic – te vermoorden. De wedstrijd werd live uitgezonden en alle Kroaten, Serviërs, Montenegrijnen, Bosniërs en Macedoniërs in het verdoemde Joegoslavië zouden de openbare executie kunnen zien. Daarna moest het natuurlijk wel oorlog worden, het ultieme doel van de Dinamo-hooligans en de Kroatische politici die de opdracht hadden gegeven.

Collega’s schreeuwden dat Ahmetovic moest schieten toen Boban hem aanviel. Ahmetovic pakte ook zijn wapen, maar Boban werd net op tijd teruggetrokken door Dinamo-trainer Kuze. Aan hem heeft Boban volgens Ahmetovic zijn leven te danken en hij zei: ‘Kuze speelde een heldenrol. Als hij er niet was geweest dan zou Boban kogels hebben ontvangen, 100 procent. Acht kogels, 100 procent. Echt waar, ik zou hem hebben vermoord.’

Voetbal in Europa, Erik Brouwer, Inside. €22,99

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Sport
  • ANP, Pro Shots