Jan Heemskerk

‘Op de dag dat thuiswerken niet meer hoefde, stonden we direct in een monsterfile’

Een van de weinige lichtpuntjes van de coronacrisis vond Jan Heemskerk toch wel het thuiswerken. Want het was praktisch, goed voor de planeet en het bleek nog best wel een soort van leuk ook. Maar hebben we er wat van geleerd? Mwah. Geen mallemoer, eigenlijk.

Jan Heemskerk

Een van de aardigste dingen van de coronacrisis vond ik toch wel het thuiswerken. Dat bleek niet alleen een machtig wapen tegen de verspreiding van het virus, maar ook nog eens een instant-oplossing voor het fileprobleem, een gevoelige klap voor de CO2-uitstoot, een fijne besparing op kantoorruimte, en voor heel wat carrièretijgers een verplichte hernieuwde kennismaking met partner en kinderen.

Nadelen bleven eigenlijk beperkt tot een beroerde werkplek (keukentafel of logeerkamer), het gemis van collega’s van vlees en bloed, de continue aanwezigheid van een jengelende partner en dito kinderen, en de voortdurende aanvechting om in plaats van non-stop te werken eerst uitgebreid de krant te lezen, een zesde kopje koffie in te schenken, en ongestoord te gaan masturberen.

Thuiswerken: als we er niet toe waren gedwongen, hadden we het zelf moeten uitvinden. En ik was niet de enige die er zo over dacht. Wie je ook sprak in die eerste maanden van het verplichte werken-vanuit-huis, iedereen was het met me eens dat het eigenlijk reuze meeviel, dat je toch een heel eind kwam met Zoom en Teams, dat we tijdens het oude normaal eigenlijk veel te vaak en voor elk wissewasje naar kantoor gingen, en daarmee nog de planeet naar zijn grootje hielpen ook. Zelfs mijn vriend Martijn, die vanwege zijn job als internationaal bankier honderdduizenden bonusmijlen per jaar wegvloog, moest – van harte trouwens – toegeven dat hij zijn werk wonderbaarlijk grotendeels met een online-verbinding afkon.

Met de productiviteit zat het intussen ook wel snor. Sterker nog, nu thuis ook kantoor was, verviel eigenlijk direct ook het onderscheid tussen zakelijk en privé, werk- en vrije tijd, en kon je 24/7/365 een beroep op je werknemers doen, want vakantie behoorde immers óók al niet meer tot de mogelijkheden. Al snel bleek dat je met een handig appèl op het schuldgevoel van je personeel niet minder, maar juist méér arbeid uit hun luie flikkers kon persen.

Niet dat de gemiddelde werknemer daar een al te groot punt van maakte, die pikte zijn compensatie-uurtjes heus wel bij elkaar, en zo was eigenlijk geheel per ongeluk een nieuw equilibrium ontstaan, en werd het nieuwe werken, waar we als maatschappij al zo lang naar op zoek waren geweest, ons zomaar in de schoot geworden.

Op een bedje van sociale technologie, nieuwe mobiliteit, duurzaamheid en moderne bedrijfsvoering, en geschraagd door hernieuwd vertrouwen in de zelfstandigheid van de nieuwe generatie werknemer, zou onze samenleving na de crisis een grote sprong voorwaarts maken. De overbodige kantoren zouden worden omgebouwd tot starterswoningen en de snelwegen tot zonnecollectorparken in rustieke bruintinten. Circulaire sociale netwerken waren op fietsafstand, kinderen gingen weer naar school of opvang, vlees en groente enkel nog van eigen bodem. Wat kon er mis?

Thuiswerken, het Nieuwe Werken. Het was een mooie droom en het enige goede dat covid-19 had voortgebracht. Helaas stonden we, op de dag nadat werd aangekondigd dat je weer naar kantoor mag als je maar anderhalve meter afstand houdt, direct in een monsterfile op de A2. Damn. Hadden we toch weer niks geleerd.

Column
  • iStock