Van de eerste ontmoeting tussen Karel Appel en Nico Koster bestaat geen foto meer. De 16-jarige Nico spotte de schilder samen met kunstenaar Jan Sierhuis in een Amsterdams jazzcafé en vroeg of hij hun portret mocht schieten. De camera had hij net van zijn ouders voor zijn verjaardag gehad. Koster kan de foto niet meer terugvinden. ‘Het was café Alto in de Korte Leidsedwarsstraat, 1955. Appels werk begon net goed te lopen. Zo jammer dat ik die foto kwijt ben geraakt.’
Van de tijd dat Koster Appel professioneel begon te fotograferen is wel alles bewaard gebleven. Nico was in vaste dienst van De Telegraaf en had een zwak voor kunstenaars. Dus als er een reportage over een schilder moest komen, vergezelde meestal Nico de journalist van dienst. Het leidde tot bijzondere portretten van Carel Willink, Willem de Kooning en Marc Chagall. Soms raakte Koster ook bevriend met de schilders, zoals met Corneille en Sierhuis.
Met Karel Appel klikte het ook gelijk. ‘Hij had een goed gevoel voor publiciteit. Dan belde hij me en zei: kom maar langs, ik ga dit of dat doen. We waren echt wel bevriend in die periode. Ik kwam vaak bij hem thuis op zijn Franse kasteel, sliep er ook. We zijn samen naar Japan geweest. En Karel vond het prachtig als hij gefotografeerd werd, zo ijdel was hij wel. Maar ja, dat zijn alle kunstenaars.’
Zilveren Camera-winnaar Nico Koster hield van het werk van de Cobra-beweging. Zozeer zelfs dat hij op een gegeven moment kunstgalerie Jaski begon en doeken van Appel, Corneille en Constant Nieuwenhuys ging verkopen. De huidige eigenaar van Jaski, Robbert van Ham, vond dat het boek over Appel er moest komen. Hij is verbaasd dat er in het honderdste geboortejaar van de schilder in Nederland zo weinig aandacht voor hem is. ‘Het Stedelijk heeft vier schilderijen opgehangen, terwijl ze een schitterende verzameling hebben. Vijf jaar geleden had Appel nog een grote tentoonstelling in het Palais de Tokyo in Parijs. Daar wordt ie wel iets meer gewaardeerd. Hier was het toch vaak als het over Appel ging: dat kan mijn kleine zusje ook. Die fameuze uitspraak “Ik rotzooi maar wat an” is ook heel lang aan hem blijven plakken. Ik denk dat hij zelf ook vond dat hij in Nederland niet op waarde werd geschat.’
Wat opvalt aan de foto’s is dat Appel zich het leven van de geslaagde kunstenaar liet welgevallen. Hij reed in Rolls-Royces, had een kasteel in Frankrijk en meed het gezelschap van beroemdheden niet. Viel dat soms niet goed in het puriteinse Nederland van de jaren 50 en 60? Van Ham: ‘Dat kan zeker. De Telegraaf pakte graag uit met het flamboyante leven van Appel. Gaf hij een interview aan de krant waarin hij vertelde dat hij naar New York vloog voor een lekkere biefstuk, dat soort branie. Maar in New York werd hij wel vertegenwoordigd door de Martha Jackson Gallery, de absolute top.’
De laatste keer dat Nico Koster de schilder zag was tijdens een feestje in het Amsterdamse Eye Filmmuseum ter gelegenheid van Appels tachtigste verjaardag. ‘Toen zat hij al in een rolstoel en had weinig contact meer met mensen. Maar tot zijn dood toe heeft hij gewerkt, hij bleef bezeten van schilderen en beeldhouwen.’
Robbert van Ham krijgt regelmatig werk van Appel aangeboden om te verkopen. Niet alles is even goed, hij zegt dan ook vaak nee. ‘Maar een goede, krachtige Appel uit een van zijn beste periodes, de Cobra-tijd of de jaren 60 en 70, die ben ik zo kwijt.’
En Appels invloed is aanzienlijk. ‘Ik heb altijd gedacht dat de Amerikaanse kunstenaar Basquiat het werk van Appel moet hebben gezien in New York. Ik zag een paar jaar terug een Basquiat-expositie in Japan en daar zaten zoveel Appel-invloeden in. Die link is eigenlijk nooit gelegd.’
Groeten uit Durgerdam (1969)
Nico Koster: ‘Eind jaren 60 kwam hij op visite in Nederland en ging ik met hem naar Durgerdam voor een fotoreportage. Hij wilde speciaal daarnaartoe, achteraf bleek dat er nog een oude vriendin van hem woonde. Van Karel moest ik haar vanuit een telefooncel bellen, alleen was ze niet thuis. Hoe dat verder is afgelopen weet ik niet, Karel heeft zoveel vriendinnen gehad. Hij heeft een paar dramatische relaties gekend. Zijn allereerste vriendin overleed aan wat toen de vliegende tering heette, tbc. Wat hem enorm heeft aangegrepen was de dood van Machteld van der Groen, zijn grote liefde. Daarna had hij nog een paar relaties tot aan Henriëtte Visser, zijn weduwe.’
Met Cruijff in Parijs (1976)
‘Ik had met Karel in een Parijs restaurant afgesproken, La Tour d’Argent. Toen ik hem vroeg of het goed was als ik Johan Cruijffmeenam, zei hij: “Wie is dat? Nooit van gehoord.” Wat natuurlijk onzin was, maar dan moest ik hem uitleggen wie dat was. “Oh, die jongen...” Hij en Cruijffleken wel een beetje op elkaar, in hun doen en laten. Appel kon net als Cruijffopvallende uitspraken doen, “Ik rotzooi maar wat an,” en zo.
Het werd een heel leuke avond, Appel heeft Cruijffnog een keramisch bord cadeau gedaan. Waar ze het over hadden? Niet over kunst. Zo’n gesprek gaat eigenlijk altijd over wat er dan speelt in de wereld.
Ik vind Appel net als Cruijffeen soort volksheld, hij sprak tot de verbeelding bij een groot publiek in Nederland. Hij is al heel wat jaren dood, maar iedereen weet nog wie Karel Appel is.’
Oude vrienden: Corneille en Appel (Parijs, 1995)
‘Appel en Corneille waren boezemvrienden, maar raakten gebrouilleerd. Omdat ik ze allebei kende, stelde ik de krant voor om ze na veertig jaar weer bij elkaar te brengen. En dat lukte, in Hotel Lutetia in Parijs heb ik toen deze foto gemaakt. De ontmoeting verliep uitstekend, toen konden ze wel weer samen lachen. Maar de vriendschap is nooit echt hersteld, want daarna hebben ze elkaar jammer genoeg niet meer gesproken.
Waarom ze ruzie kregen? In Parijs deelden Appel en Corneille een atelier in Rue Santeuil en daar ging het een paar keer mis. Zo had Karel van Stedelijk-directeur Willem Sandberg geld gekregen voor de Cobra-jongens in Parijs. Er was iets overgebleven van een tentoonstelling en Appel moest dat delen met Corneille en Constant. Dus Karel naar Parijs met 500 piek in z’n zak, en geeft de twee ieder 100 gulden. Alleen wist Corneille het bedrag en zei: “Maar Karel, je hebt toch 500 gulden gekregen?” “Klopt,” zei Appel, “maar ik gebruik veel meer verf dan jullie.” Toen ging de deur dicht bij die andere twee. Geld was Karels zwakke punt. En reken maar dat in 1949 100 gulden veel geld was.’
Benieuwd naar de rest van het artikel? Je leest het op Blendle.
- Nico Koster