'Er zullen best mensen zijn die een hekel aan me hebben'

Nieuwe Revu sprak Maarten Spanjer wel vaker. Interviews met hem zijn namelijk altijd goed. Nu vertelt hij bijvoorbeeld o...

Nieuwe Revu sprak Maarten Spanjer wel vaker. Interviews met hem zijn namelijk altijd goed. Nu vertelt hij bijvoorbeeld over die keer dat de vrouw van Jeroen Krabbé hem vroeg waarom hij toch zo’n hekel had aan haar man. Hij zei: ‘Uw man lijkt mij een type dat als hij voor de spiegel staat, denkt: zo moet God het ongeveer hebben bedoeld.’

Meneer Spanjer: ik heb nog nooit zo’n dik boek gelezen!

‘Van mij, bedoel je?’

Ja, want u heeft het kloekste boek tot nu toe geschreven.

‘Ik hoor de laatste tijd steeds vaker: O, schrijf jij ook? Schrijf jij ook? Dat doe ik al dertig jaar! In 1986 kwamen de eerste verhalen uit, dus in 2015 besprak ik met mijn uitgever dat het misschien wel aardig zou zijn om al die verhalen eens te bundelen. Want ik vond dat ik als auteur de laatste tijd een beetje werd genegeerd. Ik dacht: wat krijgen we nou? Ik ben toch ook schrijver? Kennelijk functioneer ik niet in allerlei schrijversclubjes en hoor je daarom niet zoveel van mij. Want ik hoor nergens bij. Toen dacht ik: het enige dat ik daar tegenover kan stellen is een vuistdikke pil.’

Van bijna zeshonderd bladzijden. Maar hoeveel daarvan is nieuw?

‘Het staat op het omslag: Verzameld werk van dertig jaar schrijverschap. Maar wel zeker honderd pagina’s aan nieuwe verhalen heb ik daaraan toegevoegd. En de rest heb ik behoorlijk bewerkt. Zeker in die vroege verhalen zaten wat onhandigheidjes van de beginnende schrijver, die zijn ook flink door de mangel gegaan. Vervolgens ben ik de verhalen gaan rubriceren en wat blijkt: het is een soort levenswerk geworden.’

Een criticus schreef eens over uw werk: Het proza van Maarten Spanjer kun je beter lezen als je dronken bent.

‘God hebbe zijn ziel. Dat was een overigens niet complimenteus bedoelde opmerking van Adriaan Jaeggi, die eerst als recensent werkte en later hoofdredacteur werd, nota bene van mijn toenmalige uitgeverij Thomas Rap. Ik ging op een gegeven moment naar een boekpresentatie van Peter Winnen bij diezelfde uitgeverij, en toen kwam er een schichtige man op mij af die zei: Ik ga uw boek begeleiden. Omdat hij zo zenuwachtig deed, ging ik nadenken: waarom doet die man zo vreemd tegen mij? Opeens ging er een licht op en zei ik tegen hem in gezelschap van Winnen en zijn vrienden: Jij bent toch niet die lul die ooit een van mijn boeken van het begin tot het einde heeft afgekraakt? En vervolgens zei ik: Als ik jou was zou ik alle moeite doen om het nieuwe boek van deze verderfelijke man tegen te houden. Toen zei hij: Nee, meneer Spanjer, dat ziet u niet goed, want ik was destijds recensent en had toen een heel andere functie. Toen had ik wel meteen door hoe betrekkelijk alles was.'

U bent eigenlijk acteur van huis uit.

‘Het gekke is: ik heb mezelf nooit wat gevonden. Dat wordt op lange termijn een beetje koket; alsof ik maar wat doe. Maar dat idee heb ik altijd wel gehad. Wanneer ben je nou schrijver of acteur? Ja, mensen die net beginnen zijn altijd meteen acteur of schrijver. Of presentatrice.’

En u wilde een vrije jongen zijn, bedacht u al op uw zestiende.

‘Omdat ik al heel snel met vakantiebaantjes in de fabriek of op kantoor dacht: het zal toch niet zo zijn dat mijn verdere leven zo gaat verlopen? Dat ik op de klok ga kijken wanneer de dag om is? Want dat doe je op kantoor. Toen dacht ik: ik moet zo snel mogelijk iets anders zien te vinden. Toen heb ik nog een tijdje rechten gestudeerd en zelfs mijn kandidaats, of propjes zoals ze dat noemden, gehaald. Maar dat bleek ook niet zo’n geweldig idee. Want ik vond dat recht eigenlijk heel relatief. En toen werd ik op een gegeven moment min of meer van de straat geplukt voor een speelfilm.’

Maar waar u echt van droomde was topvoetballer.

‘En dat is niet gelukt.’

U schopte het niet verder dan middenvelder bij Zeeburgia SDW en FC Amsterdam.

‘Iedere jongen die voetbalt, droomt van het Nederlands elftal. Maar ik zal je in diep vertrouwen zeggen dat ik eigenlijk al sinds mijn twaalfde wist dat ik niet geschikt was als profvoetballer. Ik heb een jaar of tien die droom al niet meer, maar vorige week kwam hij terug: dat ik ineens toch voor het Nederlands elftal werd opgeroepen en onmiddellijk het veld in moest. Uiteraard een beslissingswedstrijd, maar ik kon mijn voetbalschoenen niet vinden. Ik rende in mijn droom in paniek door de catacomben van het Olympisch Stadion, maar kon ze echt niet vinden. Raar dat dat dan toch nog in je zit.’

Wat wilde u toen gaan doen?

‘Ik weet nog dat ik uiteindelijk met mijn hbs-diploma thuiskwam, en mijn vader vroeg wat ik nu wilde gaan doen. Ik zei: Pa, ik wil acteur worden. Toen draaide hij zich om met een blik vol minachtig en zei: Clowns hebben we al genoeg in de familie.’

Toen je op de buis was met je eerste filmoptreden, zette hij zelfs de televisie uit.

‘Nee, dat ging anders. Hij had geen hond, maar toen hij mij zag op tv is hij met een denkbeeldige hond een blokje om gegaan omdat hij een stukje had gezien van mijn eerste echte hoofdrol, waarbij ik naakt de slaapkamer inkwam in Liefde en lange vingers van Gerben Hellinga. Mijn vader had genoeg gezien: zijn zoon in zijn blote reet.’

Hij was opperwachtmeester…

‘…der rijkspolitie, ja. Een soort doorsnee gezin, en goed katholiek: elk jaar moest er een kind komen. Dat was voor mijn moeder eigenlijk niet te doen. Drie zonen, vijf dochters. Ik heb mijn vader eens met zijn vuist op tafel zien slaan: Homofilie is een ziekte, en dat is te genezen. Mocht er dus iets van homoseksualiteit in mij hebben gezeten, dan werd me dat toch wel met klem ontraden. Ik heb me altijd enorm tegen mijn ouders afgezet, vanaf mijn zestiende ongeveer, en ben meerdere keren van huis weggelopen. Maar later denk je: wat hebben die mensen eigenlijk een zwaar leven gehad. En wat waren ze onmachtig. Mijn moeder was nog gehandicapt ook door de reuma.’

U bent nu zelf 63, lijkt u op uw vader?

‘Volgend jaar heb ik de leeftijd waarop hij stierf. Dat is toch weer een mijlpaal. Maar qua uiterlijk wel, ja. En het enige qua karakter dat ik van hem heb geërfd is dat ik nogal driftig ben aangelegd. Mijn moeder is ook maar 65 geworden, maar zij was gewoon op door die reuma. Ze rookte niet, maar lag opgebaard in de slaapkamer. Ik wilde op een gegeven moment weg, maar kreeg ruzie met mijn broer over een pakje sigaretten. Ik zei dat het van mij was, maar dat dacht hij ook. Slaande ruzie terwijl moeder lag opgebaard. En toen ik haar uiteindelijk nog even een laatste groet bracht, zag ik dat mijn zuster dat pakje sigaretten onder haar kin had gelegd opdat haar mond niet zou openvallen.’

Hoe komt u aan die heerlijke humor?

‘Als je er een verklaring voor zou moeten zoeken, was het wel dat er in zo’n groot gezin met die driftige vader altijd wel een soort spanning was. Ik was als middelste zoon wel een van de slimsten, maar nou ook weer niet superslim. Maar ik wilde de dingen wel altijd van een andere kant bekijken. Ik had al heel vroeg een gevoel voor tragikomische dingen. En eigenlijk zijn al mijn verhalen toch ook wel tragikomisch. Of niet soms dan?’

Is Maarten Spanjer de meester van de anekdote?

‘Dat wordt me tegelijkertijd verweten door de recensenten: te anekdotisch. Terwijl ik juist vind dat je een karakter – maar misschien is dat onmacht van mij, al vind ik dat zelf niet – pas goed kunt beschrijven aan de hand van een anekdote. Mijn verhalen hebben altijd een begin en een einde: een goed verhaal moet altijd een afgerond einde hebben, vind ik. Ik streef daarnaar. Een mooi einde. En soms wordt dat einde je aangereikt.’

Verkopen uw boeken trouwens een beetje?

‘Ja, hoor. Zo’n vijftien- of twintigduizend exemplaren per boek. Heel behoorlijk.’

U zat altijd bij gevestigde uitgeverijen, maar bent overal met ruzie weer vertrokken. Nu zit u bij een vrij onbekende uitgeverij.

‘Dat heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat ik wel vind dat hij aandacht aan mijn boek besteedt, en dat hij enthousiast is.’

En vervolgens bent u uw eigen pr-machine. U belt zelf de pers op.

‘Nou ja, mensen die ik ken, zoals jij. En nee, daar ben ik niet te beroerd voor. Zonder enige schroom. Ik sta voor mijn boeken. Ja, daar heb ik geen enkele moeite mee. Alhoewel het in een enkel gevalletje averechts kan werken.’

En u zal wel moeten: want schrijver en acteur, dat zijn toch niet de bestbetaalde beroepen van Nederland?

‘Nou, voor auteur moet je een beetje geduld hebben. En als acteur moet je wel succes hebben. Want een acteur zonder succes is een sukkel. Dat geldt vooral voor mannelijke acteurs. Maar daar heb ik uiteindelijk het meeste geld mee verdiend. Met mijn rol in Taxi. Dan ben je trouwens volgens de omroep-cao geen acteur meer, maar word je betaald als presentator. Dat is van een heel andere categorie. Maar schrijven moet je sowieso niet voor het grote geld doen. Als schrijver moet je dus creatief blijven. Ik heb op een gegeven moment gemerkt dat als ik een verhaal vertel voor een businessclub of voetbalvereniging na afloop de voorzitter altijd op het podium komt en je dan een zwakke fles wijn of een verlept bosje bloemen overhandigt. En dan heb ik ontdekt dat het goed is voor de verkoop van je boeken dat als de man op een gegeven moment op het podium staat – dan moet je het wel goed gedaan hebben, er moet gelachen zijn – ik dan zeg: Hartelijk bedankt voor de mooie fles. Ik heb zelden een zaal met zulke fantastische mensen toegesproken, het schiet mij nu opeens door het hoofd: we kunnen het toch niet over ons hart verkrijgen dat we deze mensen zonder blijvend aandenken aan deze avond naar huis sturen? Is het misschien een idee dat deze mensen een boek van mij…’ Die man kan dan natuurlijk nooit meer weigeren en dan staat het winkeltje echt open.’

U bent gewoon schaamteloos.

‘Daarin misschien wel, maar in andere dingen ben ik misschien wel weer heel preuts.’

U laat zich zelfs betalen om bij gezelschappen aan feestdissen aan te zitten om de avond luister bij te zetten.

‘Ja natuurlijk. Dat ik naast de gastheer moet zitten als vriend bijvoorbeeld.’

En dan krijg u na afloop een gevulde enveloppe?

‘Neeee, het wordt altijd overgemaakt. Zo’n enveloppe wijs ik resoluut af! Hahaha. Maar de gekste dingen maak ik mee. Ik werd eens gebeld door een Leidse studentenclub, zo’n man met een aardappel in zijn keel. Meneer Spanjer, over twee weken is het luilak. En dan gaan we we met een stel studenten in het Amsterdamse bos picknicken. We hebben al een hoertje geregeld van Yab Yum die een striptease-act komt doen, wilt u misschien na die act in uw smetteloze witte voetbaloutfit uit de struiken springen? Nou, wat vindt u daarvan? Ik zei: Dat lijkt me een heel leuk idee, maar is er nog een roestig stuivertje mee te verdienen? O, zei hij, maar u mag mee-eten. Waarop ik zei: Nee, dat kost sowieso duizend gulden extra. Maar die klusjes kreeg ik vooral toen ik nog tv-bekendheid had. Nu is het een stuk rustiger.’

U zit er redelijk warmpjes bij. Dat kan toch niet alleen maar van het schrijven en het acteren zijn?

Zet de stem op van Rijk de Gooyer: ‘Maar ik heb nooit gekke dingen gedaan. Een half brood per dag.’ Weer normaal: ‘De eerste twee etages zijn geheel betaald door de KPN. Jarenlang natuurlijk die spotjes gedaan met Rijk. Maar dat gebeurt je maar één keer in je leven.’

Ik kan me herinneren dat u in die dagen thuis het grootste platte tv-scherm had hangen van West-Europa en ver daarbuiten.

‘Ik was in paniek. Ik dacht: wat moet ik ineens met al dat geld doen? Ik was het niet gewend en Rijk ook niet. Dus toen hebben we samen maar ieder een aardig bootje gekocht. En ik dat geweldige tv-scherm plus installatie. Dus kom er bij mij niet om dat acteren geen geld oplevert. Maar schrijven: echt, dat vind ik schandalig onderbetaald. Acteren heb ik trouwens ook altijd een leukere manier gevonden om geld te verdienen dan schrijven.’

U vindt het nog steeds een moeizaam proces?

‘Ja, maar ik heb wel de behoefte om door te schrijven. In die zin ben ik als schrijver integerder, om dat zwaarbeladen woord te gebruiken, dan als acteur.’

En ondertussen leidt u een heerlijk leven?

Ik heb niks te klagen, maar om dat nou een heerlijk leven te noemen...’

Ik zie u namelijk nooit werken.

‘Maar zie jij een schrijver ooit weleens werken? Mijn vriendin zegt het ook: Ik zie jou nooit werken. Ik zie je alleen maar op de bank liggen. Dan zeg ik: Schat, als ik op de bank lig, ben ik aan het werk. Laat me met rust. En niemand ziet mij ’s nachts in bed liggen: o, dat woord moet nog even worden veranderd. Ik meen het echt: ik ga twintig keer mijn bed uit ’s nachts om een woordje te verbeteren. Maar dat ziet natuurlijk niemand.’

En u hangt graag de paljas uit.

‘Ja, ik heb altijd wel liever dat de mensen om mij lachen. En op een gegeven moment ga je aan die verwachting voldoen. En dan gaat het mis. Ik heb wel zo’n periode meegemaakt dat ik daarin te ver ging. Vooral met autoriteiten. Maar tegenwoordig heb ik daar mijn vriendin voor die mij daarin corrigeert.’

Want u verveelt zich vaak bij de verhalen van anderen?

‘Vaak wel. Ik ben maar een paar mensen in mijn leven tegengekomen bij wie dat niet zo was. René van der Gijp is een hele goeie. En Rijk de Gooyer was er echt een meester in.’

Heeft u veel van De Gooyer geleerd?

‘Ik heb wel goed naar hem geluisterd. Maar het moet in je zitten. Het is echt wel een gave.’

Zijn er überhaupt mensen tegen wie u opkijkt?

‘Vroeger wel, maar dat waren voornamelijk voetballers.’

En niet tegen bijvoorbeeld intellectuelen?

‘Ze vallen me altijd zo tegen!’

Hoe leep bent u?

‘Dat weet ik niet, al is daar niks mis mee. Alhoewel ik toch enige tact mis, anders had ik niet zoveel vijanden gemaakt.’

Bijvoorbeeld uw grote vriend Jeroen Krabbé, die er ook in uw nieuwste boek weer van langs krijgt. Heeft hij nooit gereageerd?

‘Nee, maar hij zal in de publiciteit natuurlijk nooit één woord aan mij vuilmaken, want daar ben ik in zijn ogen als acteur veel te min voor.’

Terwijl u een glansrol speelde in Spetters.

‘En hij een heel kleine rol. Haha. Maar de enige reactie die ik heb gekregen kwam van zijn vrouw. Wat heeft u toch tegen mijn man? riep ze een keer op hoge toon en heel luid op een feestje. En toen zei ik net zo hard terug: Wat ik tegen uw man heb, is dat hij een enorme ijdeltuit is. Uw man lijkt mij een type dat als hij voor de spiegel staat, denkt: zo moet God het ongeveer hebben bedoeld.’

Heeft u wel echte vijanden?

‘Ik denk het niet, maar ja, dat weet je nooit. Er zullen best mensen zijn die een hekel aan me hebben. Dat moeten zij weten. Ik heb ook weleens in een van mijn boeken de gierigheid van Freek de Jonge aangepakt, maar Freek, die me daarvoor altijd negeerde, groet me sindsdien altijd heel vriendelijk.’

Bent u nog steeds zo’n pestkop?

‘Helaas is dat wat minder geworden. Of ik heb het niet meer door dat ik pest. En als ik een slokje op heb, denk ik dat alles wat ik doe ontzettend leuk is. Ik ging een keer varen met René van der Gijp naar een restaurant om wat te drinken. We varen om half twaalf ’s avonds weer terug en ik zie een gigantische boot liggen met vlag. En dan ruk ik die vlag uit die boot en denk: dat vinden die mensen hartstikke leuk. Maar die mensen vinden dat natuurlijk niet hartstikke leuk. Op dat moment denk ik: ach, doe toch leuk mee! En het valt voor mij nog net in de categorie onschuldige geintjes. Maar tegenwoordig heb ik een vrij goeie dronk over mij hoor; ik word eigenlijk milder met een slokje op.’

En heeft u echte vrienden?

‘Ja, die heb ik zeker.’

Wat houdt dat dan in?

‘…’Het antwoord duurt wel heel erg lang.

‘Ja, klopt, omdat het moeilijk is. Omdat langere vriendschappen ook weer kunnen verzwakken, heb ik gemerkt… Laat ik het zo zeggen: een vriend is iemand die zonder dat jij iets zegt er is. Ik ben niet van vriendschappen waarbij je iemand uit zijn bed kunt bellen. Ik heb nog nooit een vriend uit zijn bed gebeld.’

Een goeie vriend staat altijd klaar?

‘Dat wil ik helemaal niet van mijn vrienden. Maar ze zijn er op de juiste momenten. En wat is nu de grootste vriendschap? Met je relatie. Monique zegt vaak dat ze veel van me houdt. Nou, dat kan ik me ook wel voorstellen. Dat snap ik goed. Maar als ze mij op heterdaad betrapt met een andere vrouw, dan is de vriendschap opeens over. Dat vind ik zelf krankzinnig. Maar ik kan haar daar niet in veranderen. Een jarenlange relatie uitmaken door één heterdaadje, dat heb ik niet verdiend. Heb je nu genoeg?’

Tekst: Tom Kellerhuis

Nieuwe Revu ontmoet Maarten Spanjer

Waar? In zijn doorzonwoning aan het Vondelpark. Hoelang? Van 13.15 uur tot 15.30 uur. Iets genuttigd? Koffie en een meegebrachte fles wijn. Verder nog wat? Jazeker. Voorafgaand aan het interview belt de interviewer nog even met Spanjer. Of het interview ietsje eerder kan, de interviewer heeft daarna namelijk nog een afspraak. ‘Ja, hoor,’ zegt de schrijver/acteur licht teleurgesteld. ‘Geen enkel probleem. Dan beledig ik wel een paar mensen minder.’