Hoe komt het dat jij al dertig jaar lang hét gezicht van Formule 1 bent?
‘De liefde voor het spelletje en een bepaalde realiteitszin. Ik ben totaal niet gelovig, maar als je erachter komt dat een eventuele Lieve Heer ervoor heeft gezorgd dat je van je hobby je werk kunt maken, dat je iets kan doen wat je leuk vindt en waar je best oké in bent, dan moet je dat koesteren en niet denken: ik ga nu eens directeur worden van een schoenenfabriek of weet ik veel wat. In de basis ben ik een verhalenverteller, dat is van jongs af aan al zo geweest. Ik zat in het jeugdbestuur van de hockeyvereniging, de schoolvereniging: dingen organiseren, plannen, praten, doen. Rond mijn zestiende ging ik voor het eerst met een oom mee naar de Formule 1-bandentest op Zandvoort. Ik vond het meteen mooi: de auto’s, de geluiden. Vanaf dat moment ging ik vaker naar het circuit en zo leerde ik de speaker kennen. Ik was op dat moment al dj bij de lokale radio en maakte samen met Gaston Starreveld van de Nationale Postcode Loterij elke zondagochtend een radioprogramma. Het werd vaste prik dat we in die uitzending de circuitspeaker belden om te vragen wat er die dag ging gebeuren. Toen er een keer een presentator uitviel bij een racefestival werd aan mij gevraagd of ik de startopstellingen niet kon voorlezen. Daarna is het losgegaan.’
Wilde je niet liever zelf in een auto racen dan erover praten?
‘Op mijn achttiende ben ik voor het eerst zelf gaan racen. Ik bleek er redelijk getalenteerd in te zijn, dus ik dacht: coureur, dat kan ik ook wel worden. In 1981 won ik in mijn oude Simcaatje op de rensportschool op Zandvoort, daarna heb ik nog verschillende andere keren op het podium gestaan. Maar toen keek ik in mijn portemonnee en hoorde ik een diepe echo, haha. Racen kost geld, daar weten de ouders die hun kinderen laten karten alles van. Een kartje kopen kost 3500 euro, een setje banden 250 banden. Als je gaat optellen wat je daar per maand aan kwijt bent, dan schrik je je rot.’
Had je met een volle bankrekening even goed kunnen worden als Max Verstappen?
‘Dan was ik ook wereldkampioen geworden. Maar dan wel met een dak boven mijn hoofd, dat vind ik leuker dan open auto’s. Zonder gekkigheid: je bereikt niet zomaar het hoogste niveau. Ik was ook veel zwaarder in die tijd, volgens mij woog ik 120 kilo toen ik in de Megane Cup reed. Als je het dan moet opnemen tegen een ventje van 80 kilo, sta je al op zo’n achterstand. Dat ga je nooit winnen. Ik heb vooral voor de lol geracet, maar ik denk wel dat het mijn kracht is dat ik van binnenuit weet hoe het spelletje werkt. Voor elke sportcommentator, of je nu analist of commentator bent, geldt dat het helpt als je de sport zelf hebt gedaan. Kijk maar naar Mart Smeets, die zelf heeft gebasketbald. Of Kristie Boogert, voormalig tennisster. Er is voor mij een groot verschil tussen kennis en knowhow. Er zijn veel mensen die ontzettend veel kennis hebben van mijn sport – ik mag Formule 1 nog steeds mijn sport noemen – maar knowhow bouw je op, onder meer door een sport zelf te beoefenen.’
Je hebt jezelf vanaf 1991 fulltime toegelegd op Formule 1. Verveelt dat nooit?
‘Nee, want ik wil altijd weten wie nu de verrassing gaat zijn. Hoe groot is de klap die de leider in het kampioenschap gaat uitdelen? Ik ben übernieuwsgierig over de sport. Dat heb ik jaar op jaar op jaar gehad. In de tijd dat Michael Schumacher zo dominant was, hield het me bezig wie hem als eerste ging aanpakken. En als hij ermee stopt, wie neemt het dan over? Dat is Lewis Hamilton gebleken, maar Vettel heeft ook vier kampioenschappen gepakt. Er zijn altijd zoveel vragen. Over de coureurs en hun tactiek, maar ook over nieuwe reglementen. Formule 1 is een heel technische sport, als commentatoren moeten we aan mensen blijven uitleggen hoe het werkt. Dat is een lijntje dat je tijdens elke wedstrijd weer moet opzoeken, want je moet je publiek blijven voeden met kennis. Zeker de afgelopen jaren, met al die mensen die net zijn ingestapt in de racewereld. Ik erger me er in de sportjournalistiek regelmatig aan dat de namen van spelers tijdens wedstrijden vaak niet één keer worden genoemd. Als je naar tennis kijkt, dan ken je de grote namen wel, maar de meeste Oost-Europese spelers zeggen je niks. Misschien ben ik een rare, maar ik benoem daarom per race altijd minimaal één keer de kleur van het team van de auto. Ik vind dat ik er niet van uit mag gaan dat iedereen weet dat de Ferrari rood is, om maar wat te noemen. Als er ook maar één jong meisje, ventje of omaatje is dat denkt: ah, oké, zo zit het, dan heb ik mijn doel al bereikt.’
Doet het je goed dat veel mensen vinden dat Viaplay een fout heeft gemaakt door jou niet in te huren?
‘De laatste dertig jaar hebben we de sport enorm zien groeien, grotendeels door Max Verstappen, maar ook door hoe Ziggo het heeft gedaan. Het is apart dat er een buitenlandse partij om de hoek komt zeilen die zegt: ik wil die markt. Maar je mag er eigenlijk ook best trots op zijn, wat niet wil zeggen dat het voor iedereen handig is. Ik had graag doorgegaan bij Ziggo, Ziggo had graag doorgegaan met de rechten, maar welkom in een wereld waarin mensen rechten naar zich toetrekken door met een bedrag te overbieden waar jij en ik met onze oren van staan te klapperen. Er zijn mensen die zich daar maar over blijven verbazen, maar ik ben totaal niet rancuneus over de hele gang van zaken. Ik vind ook niet dat Viaplay een fout heeft gemaakt, want voor mij is het zo klaar als een klontje: als de rechten van partij A naar partij B gaan, dan staat het partij B vrij om het anders aan te pakken. Dat hangt altijd boven de markt, ook in het dagelijkse leven. Ik zie mezelf als een aanleunwoning in de sportwereld, dan is dit een normale gang van zaken. Om in sporttermen te blijven: het heeft weinig zin om te griepen tegen de trainer als hij je niet opstelt.’
De rest van het interview lees je in Revu's nieuwste issue. Woensdag in de winkel.
- Ruben Eshuis