Henny Huisman prikt de zeepbel door die showbizz heet

Hij krijgt soms de kritiek dat hij maar blijft proberen terug te keren, maar Henny Huisman (71) heeft er geen slechte bedoelingen bij. Het entertainen is een primaire levensbehoefte. Even niks voor hem te doen op tv? Dan het theater in. Samen met jeugdvriend en voormalig tv-producer Rein Sluik vertelt Huisman vol zelfspot over het werk en leven van het voormalige kijkcijferkanon. ‘Natuurlijk kwamen er mooie showballetten voorbij met de meest prachtige danseressen, maar daar waren de producer en de regisseur meer geïnteresseerd in dan ik.’

Henny Huisman

Henny, je gaat de theaters in met een eigen show, maar je bent niet veel op tv momenteel. Volg je het allemaal wel nog een beetje?

‘Ik kijk weinig, maar ik volg het wel. De talkshows met Johan Derksen, daar geniet ik van. Het is leuk, omdat het echt is. Authentiek. Terwijl er veel dingen gespeeld zijn tegenwoordig. Gespeeld leuk, gespeeld niet leuk, gespeeld dramatisch: dat is altijd vreselijk om naar te kijken.’

Heb je daar een voorbeeld van, wat je nep en niet leuk vindt om te zien?

‘Bijvoorbeeld die dikzak, die Peter Gillis. Die speelt de baas. Die wil even laten zien dat hij overwicht heeft: dit moet zus, dat moet zo. Maar hij moet zelf als baas het beste voorbeeld geven, dan ben je een goeie baas. Dat hij er zo uitziet, daar kan hij niks aan doen – nou ja, wel een beetje – maar hij speelt een baas en hij geeft zelf het slechtste voorbeeld. Als je het zelf laat verslonzen, kun je geen perfectie van je personeel vragen. Kijk, Martien Meiland, die is wel totaal zichzelf. Die speelt natuurlijk wel extra leuk als de camera draait, maar dat heeft iedereen, dat is logisch. Als de camera aangaat, gaat er bij jezelf ook een soort knopje aan. Maar het soort man dat we bij Meiland zien, dat ís hij. Daar kun je wel of niet van houden, maar nep is het niet.’

Waar erger je je nog meer aan op tv?

‘Ik zie dat er veel fouten worden gemaakt. Een format kan heel erg leuk zijn, maar worden verpest door de presentatie. Ik zie het steeds vaker: een leuk idee, maar slecht gedaan, zwakke uitvoering. Neem nou Winston Gerschtanowitz. Dat is een echte kakker, zo’n mannetje. Dan zie ik hem bij de Postcodeloterij en ik geloof hem niet. Ik geloof niet wat hij daar zegt en doet. Het is niet echt. Hij is niet het type voor dat programma. Je hebt bij hetzelfde programma ook Krabbéetje, die is wél echt. Die roept wat en dan geloof ik hem. Vroeger had je Koos Postema, als hij zei: “Dames en heren, er is wat aan de hand,” dan dacht je: o god, er is wat aan de hand. Maar er zijn tegenwoordig mensen op televisie die roepen dat er wat aan de hand is, maar er is niks aan de hand. Of ze roepen van tevoren dat iets “hilarisch” wordt. Nou, dat zou ik dus nóóit van tevoren zeggen. Het kan best voorkomen dat je iets maakt dat achteraf hilarisch blijkt te zijn, maar hoe kun je dat nou vooraf zeggen?

Ik ben natuurlijk geschoold door Joop van den Ende, die zei vroeger dat hij nooit wilde horen dat de repetitie van afgelopen middag zo geweldig was en dat we zo hebben gelachen. Joop zei: “Wat hebben de mensen daaraan, niemand was erbij. Óf je moet er beelden van hebben, dat er zo hard gelachen is.” Joop rekende mij er een keer keihard op af, en dan heb ik het over driehonderd jaar geleden hoor, dat ik in het decor van de Soundmixshow zei dat de enorme bandrecorder achter mij natuurlijk geen echte bandrecorder was. “STOP,” riep Joop geïrriteerd. “Waarom zeg je dat nou? Iedereen weet toch dat er geen bandrecorder bestaat van vijf meter hoog? Maar dat ga je niet zeggen. Dit is gewoon dé bandrecorder. Punt.” Dat was een lesje entertainment van de grote baas.

Ik praat dus over mijn eigen fouten hè, en dat doe ik ook het liefst, daar hou ik ook van. Ik ben echt niet iemand die foutloos is of zo, maar ik kan na zoveel jaren wel zeggen dat ik zie wat er fout gaat. Ik kan aan het gebruikte licht van een uitzending al zien welke omroep het is. Of ik benoem een mooi cameraperspectief of geweldig shot. Met andere woorden: ik kan niet meer gewoon kijken naar televisie. En dat is heel vervelend voor mijn vrouw, want die zegt: “Hou toch alsjeblieft op!” Mijn oma Dijkstra van moederskant zei vroeger, als we allemaal bedroefd zaten te kijken naar het scherm: “Het is een film, hoor.” Maar daarmee verknal je natuurlijk de hele belevingswereld waar je door de film dan zo heerlijk in bent meegetrokken.

Als je teruggaat naar nu, zie je heel veel realitysoap-achtige dingen die niet altijd even authentiek zijn. Kijk, Jacques d’Ancona was en is echt zo’n mannetje. Zo’n mannetje spelen, dat kan niet. Als je niet zo bent, val je een keer uit je rol. Ik kan dat onderbouwen met een voorbeeld uit mijn eigen ervaring. Ik werd eens uitgenodigd als jurylid voor het muziekprogramma Steracteur Sterartiest in België. Dat was een goed en leuk programma, ik geloof twee miljoen kijkers per keer. Het ging om acteurs en actrices die ook gingen zingen, een soort wedstrijd. Ik zat in de jury en was ook weleens kritisch. Dan ging zo’n hele zaal loeien, zo van: bóóééhhh. Dan voelde ik me doodongelukkig, het paste niet bij me. Ik was meer de man van: goed gedaan joh en ga zo door. Maar ik voelde dat die mensen me een lul gingen vinden en dat vond ik heel rot. Toen besefte ik: dit is mijn rol niet. Het schuurde te veel tegen mijn karakter aan, blijkbaar.’

We hadden het over het volgen van de showbizz. De recente schandalen rond machtsmisbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag beschouwend: zulke misstanden waren er in de jaren 80 en 90 toch ook wel, maar bleef het toen meer onder de pet?

‘Je had natuurlijk de mythe van de Gooise matras, wat inhield dat iedereen met iedereen het bed indook, soms met het idee om er zelf beter van te worden. Daar gingen genoeg verhalen over rond, maar zelf was ik er totaal niet mee bezig. Ik was alleen maar bezig om verschrikkelijk beroemd te worden en mooie shows te maken. Ik zat eerst in een band als drummer en om mij heen zag ik dat jongens de muziek ingingen om groupies en lekkere wijven te kunnen pakken. Dat is nooit mijn uitgangspunt geweest. Ik heb in mijn hele leven nog nooit, maar dan ook echt nog nooit in Aalsmeer iemand cocaïne zien gebruiken. Maar het gebeurde wel, ik heb later weleens gehoord dat het achter de plafondplaten lag.

Ben ik dan naïef? Misschien wel. Vreemdgaan, daar heb ik ook nooit aan gedaan. Eigenlijk ben ik heel burgerlijk. Natuurlijk kwamen er mooie showballetten voorbij met de meest prachtige danseressen, maar daar waren de producer en de regisseur dan meer geïnteresseerd in dan ik, terwijl ik er het meest tussen stond.’

Benieuwd naar de rest van het interview? Je leest 't via Blendle of in de nieuwste Revu. Hierin vertelt Henny Huisman meer over hoe het is om rond te reizen langs theaters als 71-jarige. Nou, ik voel die 71 toch wel, hoor. Maar dat zit ’m vooral in het getalletje. Toen ik 68,69 was, vond ik het nog niet zo’n probleem, maar sinds die zeventig in mijn leeftijd zit...'

Interview
  • Andries Jelle de Jong