Dit interview stond eerder in Revu 51 2022
Hoe kijk je terug op het politieke jaar?
‘Chaos. Dat is het eerste wat in mijn hoofd opkomt. Er is zo ongelofelijk veel gebeurd. We waren koud in 2022 of de oorlog in Oekraïne brak uit. Maanden daarvoor liepen de energieprijzen al op, wat alleen maar erger is geworden. We hebben een koopkrachtcrisis, energiecrisis, asielcrisis en een stikstofcrisis. Dat loopt allemaal door het “gewone” politieke proces door, waardoor we eigenlijk niet zijn toegekomen aan langdurig beleid maken. Het is hollen van crisis naar crisis en dan heb ik het nog niet eens over wat er allemaal in de Kamer zelf gebeurt. Tussen partijen onderling, afsplitsingen in partijen, Forum dat zich steeds radicaler opstelt, de omgangsvormen. Het is een politieke rollercoaster geweest.’
Was het ook een persoonlijke rollercoaster?
‘Weet je, ik ben een vrij nuchter persoon. Mijn insteek is: je moet je de kop niet gek laten maken. In sommige situaties moet je je verstand op nul en je blik op oneindig zetten. Het is wat het is, blijven doorgaan, op je eigen manier. Ik probeer me niet te veel te laten meeslepen door alle emoties die van links naar rechts vliegen, want elke seconde die ik daaraan besteed, kan ik niet besteden aan onze partij en onze standpunten. Dat leidt alleen maar af, dus wij blijven gewoon met onze eigen dingen bezig. Ik probeer er altijd een beetje positiviteit en humor in te houden. In de Tweede Kamer heb je dat nodig. Als je dat niet kunt, dan kan ik me voorstellen dat je met een burn-out thuis komt te zitten.’
Dat is ook een trend van het afgelopen jaar: politici die omvielen.
‘Het is al een zware functie als er niks aan de hand is, maar daar kwam dit jaar nog van alles bij: binnen veel fracties is het onrustig, er is veel gedoe over de hele stikstofcrisis, CDA en VVD voelen hun achterban in hun nek hijgen: doe wat, anders stemmen we niet meer op jullie. Er zijn dit jaar meerdere Kamerleden geweest die hun zetel ter beschikking hebben gesteld. Dat heeft niet alleen met de druk van hun werk te maken, maar ook met hoe er in de Kamer met elkaar wordt omgegaan. Daar moet je tegen kunnen. Niet dat deze mensen zwak zijn, maar ik geloof wel dat het een grote wissel op je kan trekken.’
Vind je dat jij het dit jaar goed hebt gedaan?
‘Ik vind dat ik goed bezig ben geweest. Als je het nog even over de omgangsvormen hebt, dan ben ik iemand die in debatten een voorbeeld probeert te stellen. Je kunt scherp debatteren, maar hou het netjes en fatsoenlijk. Ga niet krijsen, tieren of constant naar de interruptiemicrofoon lopen om je punt te maken. De beeldvorming naar de samenleving over de Tweede Kamer is al zo slecht. Ik probeer mijn rol daarin te pakken.’
Hoe zit het met je inhoudelijke doelen?
‘We profileren ons steeds meer als een partij die er niet alleen voor de boeren is. We hebben te maken met de stikstofcrisis, daar kan ik niet omheen. Ik snap ook dat het daar vaak over gaat als ik in de media kom, maar daardoor ontstaat het beeld dat ik er alleen ben voor de boeren. Maar ook de plannen voor de GGZ en de ouderenhuisvesting komen deels uit onze koker. Wij hebben hard gepleit voor woonvormen die geschikt zijn voor mensen die nog niet naar een verpleeghuis hoeven, maar wel extra zorg nodig hebben. Dat Conny Helder daar nu uitvoering aan geeft, zie ik als een succesje. Op diezelfde manier zet ik me in voor chronisch zieken die helaas nog geen extra prijscompensatie voor de energietarieven hebben gekregen. Ook niet als jij aan de dialyse zit of een zuurstofconcentrator hebt. Ik vind dat zo gek. We hebben in bushokjes allemaal campagnes en posters van de Rijksoverheid en Sire voor meer inclusiviteit, maar als het erop aankomt om een uitgesloten groep mensen te helpen, dan doen we het niet. Als je daar iets over zegt, dan wordt in Den Haag gereageerd met: ho ho, het is nu ook weer niet zo’n grote groep. We hebben het over 200.000 mensen in Nederland, wat op 18 miljoen inwoners niet zoveel is, maar ze zijn er wel. Die mensen hebben soms ook kinderen, die op hun beurt ook weer onder de situatie lijden. We praten over de menselijke maat, maar in daden komt het er niet echt uit. Dat vind ik frustrerend, omdat ik denk: is het nou zo moeilijk?’
Hoe zorg je ervoor dat de frustraties niet onder je huid gaan zitten?
‘Ik word er alleen maar strijdbaarder door en ga net zo lang door totdat deze mensen niet alleen op de een of andere manier zijn gecompenseerd, maar dat ze ook echt zijn gezien en gehoord. Ik hoor dat vaak terug van mensen die steeds tegen een politieke muur lopen: het is naar dat er nog niks is gebeurd, maar we vinden het wel fijn dat jij het steeds aan de orde brengt. Dat soort gevoelens worden in Den Haag onderschat. We hebben een Partij voor de Dieren die zegt: we geven een stem aan een groep die zichzelf niet kan uitspreken. Dat vind ik een mooi principe, maar dat geldt ook voor veel mensen in Nederland die niet de lobby-ingangen hebben in Den Haag. Ik voel tot in mijn vezels dat ik voor die groep moet opkomen.’
Wat wilde je als klein meisje worden?
‘Journalist, altijd al. Mijn vader was journalist bij het Deventer Dagblad en ik ging vaak met hem mee op pad. Ik was echt een vaderskindje. Toen ik wat ouder werd, zat ik af en toe een dagje bij hem op de redactie. Ik vond het zulk interessant werk dat ik dacht: dit wil ik ook, later als ik groot ben. En dat is ook gebeurd.’
Je vader vond het leuk om mensen op de kast te jagen. Heb jij dat van hem geërfd? ‘Ja, dat heb ik wel van hem. Af en toe een beetje prikken, kijken hoe mensen reageren, discussies ontketenen. Dat vind ik leuk om te doen, zonder daarbij mensen te kwetsen. Dat deed mijn vader ook niet.’
Vind je het jammer dat hij niet heeft meegemaakt dat je in de Tweede Kamer kwam?
‘Ontzettend jammer. Hij had het fantastisch gevonden, want hij was ook echt een politiek dier. Mijn moeder zat in de politiek, als raadslid en wethouder voor het CDA in Deventer. Mijn vader was een VVD’er en had overal altijd sterke meningen over. Dit had hij mooi gevonden, wat ik doe. Hij had absoluut achter mijn ideeën gestaan, net als mijn moeder. Zij appt me nog regelmatig tijdens debatten en zo: “Nou Caroline, wat ze nu zeggen, dat klopt helemaal niet.” Toen Cees Veerman laatst werd genoemd als kartrekker van het een of ander, stuurde ze meteen: “Nee hè, niet weer zo’n oude man uit het CDA van vroeger, ze moeten met nieuwe mensen komen.” Zo sturen we elkaar over en weer appjes. Ik vind het leuk dat ze daar nog zo betrokken bij is.’
Je rolde het boerenleven in omdat je voor een blad voor de vleesindustrie ging werken. Wilde je dat de karbonaadjes meer aandacht kregen?
‘Nee, dat was eigenlijk puur toeval. Ik werkte voor regionale kranten en media toen ik in vakblad De Journalist een vacature zag voor een journalistieke functie bij het blad Meat & Meal. Reed Elsevier was destijds de uitgever, een gerenommeerd bedrijf. Ze waren specifiek niet op zoek naar iemand met ervaring in de vleesindustrie, maar zochten een nieuwsjager. Dat lag mij wel, dus ik dacht: ik ga solliciteren.’
In die tijd was je een alleenstaande moeder met twee jonge zoontjes. Hoe ging dat?
‘Ik was net twee of drie jaar gescheiden. Met mijn eerste man woonde ik in Amersfoort, maar ik ben daarna teruggegaan naar Deventer. Tijdens mijn huwelijk werkte ik fulltime en dat ben ik altijd blijven doen. De oudste was 9 of 10 jaar, de jongste 4 jaar, dus dat moest ik goed regelen met oppas. Oma kwam vaak bij ons, maar ik had ook oppas aan huis. Het was druk, met veel ballen die ik in de lucht moest houden. Later ben ik mijn tweede man Jan Gruben tegengekomen, met wie ik in 2006 ben gaan samenwonen. Toen werd het wat werk betreft makkelijker, omdat we het gezinsleven konden verdelen. Inmiddels zijn mijn zoons volwassen, alleen de jongste van 22 woont nog thuis. Het maakt hem niet uit als ik de hele week weg ben, dat vindt hij wel prima.’
Je wordt nu gezien als excentriek en eigenzinnig. Was dat toen ook al zo?
‘Ja, maar niet expres. Ik ben nooit iemand geweest die meeging met wat iedereen deed of droeg. Niet omdat ik denk: ik moet een statement maken of tegen de gevestigde orde ingaan. Ik heb gewoon altijd mijn eigen stijl gehad. Van de middelbare periode herinner ik me een periode dat ik eruitzag als een echte hippie, op klompen met grote harembroeken, lange jassen en grote roze driehoeken in mijn oren. Dat was natuurlijk een vorm van afzetten, maar ik vond het ook gewoon een mooie stijl. Ik heb er nooit uitgezien zoals de popjes, wat ik niet erg vond, maar tegelijk heeft het me een soort minderwaardigheidscomplex opgeleverd. Ik weet nog dat iedereen om me heen verkering kreeg, maar er was nooit een jongen die mij leuk vond. Als puber word je daar onzeker van. Inmiddels hoor ik overigens van veel mannen die toen bij mij op school zaten dat ze me juist zo leuk en stoer vonden, maar dat ze me niet durfden te benaderen. Ze wisten niet hoe ze moesten omgaan met iemand die zo eigen was, wat ook wel weer grappig is om te ontdekken. Die mensen waren dus net zo onzeker als ik, alleen dacht ik dat zij het piekfijn voor elkaar hadden. Dat was blijkbaar niet het geval.’
Is je minderwaardigheidscomplex van vroeger helemaal verdwenen?
‘Toevallig had ik het daar laatst nog met VVD- Kamerlid Ingrid Michon over. Er was in de commissiezaal kortsluiting ontstaan in een stopcontact, dus we mochten onze telefoons en ipads even niet opladen. Ingrid zei: “O ja, anders krijg je zo’n ontploft kapsel,” waarop ik reageerde met: “Mijn kapsel is altijd ontploft, dus dat maakt niet zoveel uit.” We raakten aan de praat over uiterlijk, dat ik voor mijn gevoel weinig met mijn haar kan en met bewondering kijk naar iemand als Hanneke van der Werf van D66. Zij is een heel mooie vrouw, kleren altijd piekfijn, haar gestyled, make-up altijd goed. Ik zei: “Ik snap niet hoe het kan dat je er elke dag zo uitziet, hoe doen jullie dat?” Ingrid moest lachen en zei dat je daar gewoon de tijd voor moest nemen. Dat is de crux denk ik, want ik wil daar geen tijd voor nemen. Ik ga niet een uur in de badkamer staan om met een stijltang mijn haar in model te brengen. De consequentie is dat mijn uiterlijk blijft zoals het nu is en daar ben ik tevreden mee. Het maakt me ook niet uit wat mensen van mij zeggen of denken. Op Twitter lees ik vaak dat ik mijn kistjes of leren jasje moet uitdoen. Dan denk ik: moet je luisteren, ik zit hier nog wel een paar jaartjes, dus je hebt het ermee te doen. Ik ga niks veranderen omdat andere mensen vinden dat ik iets moet veranderen.’
Durven potentiële aanbidders tegenwoordig wel op je af te stappen?
‘Ja, zeker. Er zijn mannen die laten weten dat ze mij boeiend vinden, maar ik kan daar niet zoveel mee. Ik denk altijd: die mannen zien mij in de Tweede Kamer en vinden dat allemaal reuzeinteressant, maar wacht maar totdat ze met mij gaan daten. Dan is het na een paar weken: “Kun je nou weer niet mee naar de verjaardag van mijn zus?” Of: “Ben je vanavond alweer weg, dat is ongezellig.” Ik heb geen zin in het gedoe en ben er ook niet aan toe om te daten of wat dan ook. Laat mij maar in mijn eentje opereren.’
Je man Jan overleed voordat je met Boerburgerbeweging in de Tweede Kamer kwam. Vraag je je weleens af hoe hij naar je huidige positie had gekeken?
‘Ja, heel vaak. Daar ben ik echt benieuwd naar.
Ik weet zeker dat hij het hartstikke mooi had gevonden, maar ik denk ook dat hij zich veel zorgen had gemaakt om mij. Niet alleen vanwege de lange dagen, maar ook om alles wat ik over me heen krijg. De bedreigingen en ook heel veel bagger, haatmails, noem maar op. Ik ben nu een open boek over alles wat ik meemaak, maar ik weet niet of ik dat allemaal zou hebben verteld als Jan nog had geleefd. Dat zou ook effect hebben op hem, omdat hij dat echt niet leuk had gevonden. Maar wat betreft de partij zelf zou hij alleen maar trots zijn geweest, dat het is gelukt om in de Tweede Kamer te komen. Het is heel jammer dat hij dat niet heeft kunnen meemaken.’
Waarom moest BBB er komen?
‘Eigenlijk om dezelfde reden dat ik nu in de Kamer opkom voor chronisch zieken. Boeren hebben al jarenlang te maken met allerlei regelgeving die het ze steeds moeilijker maakt om boer te blijven. Het ene is nog niet gebeurd of ze komen alweer met het andere. Altijd die onzekerheid. Ik deed al wat communicatieprojecten om boeren te helpen om hun verhaal beter te laten vertellen, wat allemaal hartstikke leuk en aardig was, maar dat zette politiek gezien niet zoveel zoden aan de dijk. Ik dacht: als we iets willen bereiken, dan moet ik het zelf gaan doen. Je kunt aan de zijlijn blijven klagen, maar je kunt het ook zelf proberen. Zelf de politiek ingaan, zelf dingen op de agenda zetten, zelf proberen om het beleid te veranderen of bij te sturen.’
Er klinkt vaak kritiek op je plannen, omdat ze niet realistisch zouden zijn. Wat vind je daarvan?
‘Dat vind ik zo makkelijk gezegd. Wat is er dan niet realistisch? Alles is een politieke keuze. Wij roepen over het stikstofgebeuren bijvoorbeeld al vanaf het begin dat we in de Kamer zitten dat we in Nederland zelf hebben bedacht dat stikstof het middel zou zijn om de natuur te herstellen. Dat heeft Europa ons nooit opgedragen, zij zeggen alleen: je moet goed voor de natuur zorgen. Hoe je dat doet, dat moet je zelf weten. Andere landen hebben niet voor stikstof als sturingselement gekozen, dus daar gaat de bouw niet op slot. Bij ons wel, omdat we onszelf wurgen in onze eigen regelgeving. Dat standpunt werd eerst gezien als radicaal en er klopt niets van, maar nu zie je dat steeds meer partijen dit van ons overnemen.’
Je bent dit jaar uitgeroepen tot ijverigste Kamerlid en effectiefste volksvertegenwoordiger. Werk jij zo hard of is de rest zo lui?
‘Haha nee, de rest is absoluut niet lui. Ik denk dat ik bovengemiddeld hard werk, dat heb ik altijd al in me gehad. Toen ik vijftien was, had ik vijf baantjes: afwassen in twee restaurants, een krantenwijk, bardienst bij een café en schrijver van stukjes voor de lokale krant. Het hele weekend was ik bezig, van vrijdag tot zondag.’
Waar komt je onberispelijke arbeidsethos vandaan?
‘Ik weet het niet, mijn vader had het ook. Ik vind het leuk om aan het werk te zijn en denk ook wel vaak: papa zou trots op me zijn. Of: Jan zou dit mooi vinden. Dat geeft me voldoening, maar ik geef eerlijk toe dat mijn werk ook veel af leiding geeft van mijn verdriet om Jan. Aan de andere kant heb ik niet het idee dat ik erin vlucht, want ik word toch wel geconfronteerd met mijn rouw. Dat gebeurt op de meest onverwachte momenten.’
Komt er ooit een moment waarop je denkt: het is geslaagd, ik ben klaar?
‘Als we niet meer nodig zijn, maar ik denk dat we altijd nodig zullen zijn. Dat heb ik de afgelopen anderhalf jaar wel gezien. Steeds als ik denk: nu komt het einde in zicht, het is bijna voorbij, dan komt er wel weer iets anders voorbij. Zolang er in Nederland nog veel mensen in de knel zitten of niet gehoord worden, zullen wij blijven bestaan. Dat zal dus altijd wel zo blijven, maar ik hoop wel dat het een stuk minder wordt. Dat de nieuwe bestuurscultuur werkelijkheid wordt. Mijn oma zei altijd: “Je moet meelopen met de zwakkeren, want dan weet je zeker dat er niemand achterblijft.” De mensen die voorop lopen redden zich wel, maar de mensen die achteraanlopen moeten iemand naast zich hebben, anders blijven ze achter en komen ze niet mee. Ik vond dat zo’n mooie uitspraak, zo voel ik het ook precies. Dat klinkt heel Jeanne d’Arc-achtig, zo is het niet, maar ik vind dat een mooie motivatie om door te blijven gaan.’
- ANP