75 jaar Ernst Jansz: ‘Niemand zag me zoals ik was’

Ernst Jansz, oprichter, toetsenist, zanger en tekstschrijver van Doe Maar én schrijver, is 75 geworden. Op de kop af de dag dat Henny Vrienten een jaar eerder overleed, spreekt Nieuwe Revu met Jansz over Doe Maar, de dood en de liefde die het lijden overwint. ‘Alleen nog mededogen telt.’

Ernst Jansz

Hoe leuk is het om 75 te worden?
‘Bijzonder leuk. Nooit geloofd dat ik het zou halen. Ik dacht: de dertig red ik misschien nog net. Mijn helden uit de popmuziek, zoals Janis Joplin, stierven allemaal jong. Een andere held, Chopin, werd niet ouder dan 39. Al die mensen die er naar mijn gevoel toe deden, waren flink ontvlamd en daarna weer snel gedoofd. Mij zou zoiets ook overkomen, dacht ik, maar zo is het niet gegaan. Ik ben blij met mijn leeftijd en eigenlijk wordt het leven steeds leuker. Het lijkt erop dat ik geland ben.’

En fysiek?
‘Het gaat wel allemaal wat moeizamer. Ik heb sneller spierpijn of pijn in mijn schouders. Het zijn kleine dingen waar ik last van heb.’

Je onderhoudt je lijf wel?
‘Ik sport niet, maar doe wel elke ochtend rek- en strekoefeningen. En naar aanleiding van de Japanse professor Emoto, die ontdekte dat positieve en negatieve gedachten invloed hebben op de vorming van ijskristallen – goede vibraties leveren de mooiste kristallen op – spreek ik mijn lichaam elke ochtend toe. Al mijn organen vraag ik hoe het ermee gaat en geef ik complimentjes. Ik vertel ze dat ze het goed doen. Of het werkt, weet ik niet, maar ik doe het graag.’

Des te ouder je wordt, des te groter de kans dat je onderweg mensen verliest. Toen ik je voor dit interview vroeg of ik ter voorbereiding een paar mensen kon spreken die je goed kennen, mailde je terug dat je dat lastig vond. Je schreef: ‘Mijn beste vrienden zijn overleden en ik kan geen geschikte vervangers vinden.’
‘Ik heb vaak afscheid moeten nemen. Van echt heel goede vrienden al drie keer.’

Vandaag is het op de kop af een jaar geleden dat Henny Vrienten overleed.
‘Dat is één van die drie.’

Is het een speciale dag voor je?
‘Ik denk eraan. Aan Henny en aan de mensen die hij achterliet.’

'Het ziekteverloop van Henny speelde zich in een razendsnel tempo af. Er was geen tijd om daar goed bij stil te staan’

Was je bij zijn afscheid een jaar geleden?
‘Jazeker... Ik wil er niet al te veel over zeggen, maar het is natuurlijk een enorm gemis... Verdriet had ik een jaar geleden nauwelijks. In dat stuk van het rouwproces zat ik toen nog niet. Er was vooral ongeloof. Het ziekteverloop van Henny speelde zich in een razendsnel tempo af. Er was geen tijd om daar goed bij stil te staan.’

Waar zit je nu in dat proces?
Geëmotioneerd: ‘Dat kan ik niet zeggen... Ik weet het niet...’

Het was niet de eerste keer dat je moest dealen met een groot verdriet. Toen je zeventien was, overleed je vader aan kanker. Raakt het verdriet om Henny aan dat afscheid?
‘Zo’n verlies raakt altijd aan iets dat in het verleden gebeurd is. Mijn oude pijn en verdriet komen er dan ook nog eens bij. Het stapelt zich op. Ik kan nog huilbuien krijgen als ik een film zie met een vader en een zoontje.’

Je vader was je eerste echte vriend. Je was hem toegewijd, had dezelfde hobby’s als hij: je kende alle vogelnamen uit je hoofd, leerde schaken en pianospelen. Je wilde concertpianist worden en Chopin spelen; zijn lievelingscomponist. In je boek Molenbeekstraat schreef je: ‘Zolang ik leefde naar zijn normen en waarden en hem een aangenaam bestaan bezorgde, had ik zelf bestaansrecht en was dat de zin van het leven, van míjn leven.’
‘Mijn vader had van alles meegemaakt, in de oorlog met name, en moest dat allemaal verwerken. Hij zat in het verzet, was opgepakt en bracht de laatste maanden van de bezetting in een concentratiekamp door. Hij sprak daar niet over, maar als kind voelde ik zijn eenzaamheid verdomde goed. Omdat er gedaan werd alsof het allemaal in orde was, ging mijn vader op mij leunen en was ik het die ging zorgen voor hem. Ik probeerde zijn verdriet te compenseren door er volledig voor hem te zijn. Daarom hakte zijn dood er enorm in. Ik wist me er geen raad mee.’

Na zijn dood kwam je zus een briefje tegen waarin je vader schreef over de eenzaamheid die hij voelde en dat jij hem, als laatste persoon, ook verlaten had. Dat kwam aan als een doodsklap.
‘Die laatste jaren was ik hem nog steeds toegewijd, maar richtte me ook op een eigen leven met vriendjes en vriendinnetjes. Dus toen ik dat las, vóélde ik ook dat ik mijn vader teleurgesteld had. Goedmaken kon ik het niet, want hij was al dood.’

Benieuwd naar de rest van het interview? Je leest 't in de nieuwste Revu.

Interview
  • Rick Blom
  • ANP