In de inleiding van De vervlogen tijd schrijf je: ‘Nostalgie is niet de kurk waarop dit boek drijft.’ Als je schrijft over de erwtensoep van je moeder ontkom je er toch niet aan. Ben je een nostalgisch ingesteld mens?
‘Ik denk het niet, omdat ik toch wel voor mezelf het idee heb dat ik met mijn tijd meega. Dat het onderwerp van bijvoorbeeld dit boek in het verleden ligt, wil nog niet per se zeggen dat ik nostalgisch ben. Er staan ook verhalen in die je onmogelijk als nostalgisch kunt typeren. Bijvoorbeeld mijn herinnering aan een vakantie veldje, waar we met een groep jongens speelden, een man ons zag en alleen de jongen met een andere huidskleur schandalig uitschold. Dat heeft niets met nostalgie te maken, eerder met woede over onrecht. Dat voel ik ook wanneer ik over mijn vader schrijf, die een flamboyante dorpsfiguur was, maar die zich wel volledig heeft laten uitbuiten in de fabriek. Het laagste salaris voor het smerigste werk. Mijn vader was daar tevreden mee, maar typerend vind ik dat hij de directeur van de fabriek met zijn voornaam mocht aanspreken, Harry, maar dat het dan wel “Meneer Harry” werd. Mijn vader kreeg 2 liter melk per dag mee naar huis, gratis verstrekt, om het gif tegen te gaan dat ze op zijn werk gebruikten. Dat betekent dat ze dus wísten dat ze hem aan het vergiftigen waren.’
Je boek gaat over ‘hoe het vroeger was’. Het cliché luidt: beter. Veel feiten luiden: slechter. Wat overheerst bij jou?
‘Ik begrijp het sentiment, maar ik denk dat het voor een belangrijk deel niet klopt. Neem alleen al de scheidslijnen die we vroeger in het dorp hadden. Ik trok als arbeidersjongen buiten school niet op met de kinderen van notabelen. Daar heb ik dingen door gemist, dat weet ik zeker. We hadden bijvoorbeeld net een tennisparkje, maar het zou nooit in me zijn opgekomen om op tennis te gaan. Tennis en ook hockey, dat was voor die andere kinderen. Die scheidslijnen zijn volgens mij wel verdwenen. Wat ook is verdwenen, en dat is
wél jammer, is kleinschaligheid, en de bijhorende warmte van naar elkaar omzien. Toen ik twaalf was, zaten er vijftien kleine kruideniers in het dorp, nu twee grote supermarkten. Mijn buurvrouwen waren vroeger in het dorp Janske en Drika. Janske ging op een gegeven moment dood, en vijf jaar later overleed Drika. Toen kwam de pastoor bij me aan de deur. Hij zei: “Ik weet dat jij hebt beloofd dat Drika bij Janske en haar ouders in het graf komt te liggen, maar dat kan niet, want Janske is vijf jaar geleden te hoog gelegd, dus de kist kan er niet bovenop.” En de doodgraver wilde het niet meer veranderen. Ik zei: “Kanik dat dan niet zelf doen?” De pastoor zei: “Daar ga ik niet over, dat moet je de burgemeester vragen.” Die was op reis en niet bereikbaar, dus toen heb ik contact opgenomen met de commissaris van de koningin, en na twee keer doorverbinden kreeg ik hem aan de lijn. Met mensen uit het dorp en mijn broer Henk en een overbuurman heb ik toen ’s avonds Janske opgegraven, het graf een meter uitgediept zodat Drika er de volgende dag bovenop kon. De koster erbij, iemand van het gemeentebestuur, het kerkhof op slot. Dat zou nu echt niet meer mogen, nooit meer. Maar de gedachte in het dorp was toen: natuurlijk moeten we dit kunnen regelen
‘Mijn vader kreeg 2 liter melk per dag mee naar huis, gratis verstrekt, om het gif tegen te gaan dat ze op zijn werk gebruikten’
De behoefte aan kleinschaligheid en meer sociale samenhang speelt een grote rol in deze verkiezingen. Partijen als BBB en NSC van Omtzigt hebben er zelfs een speerpunt van gemaakt.
‘Ja, met het “noaberschap”. Ik zag een spotje langskomen van Volt, en die zijn heel Europees. Maar de slogan was nu: “Europees denken, lokaal doen.” Ook zij willen dat dus niet missen. Dat gevoel van kleinschaligheid probeert men ook terug te krijgen in steden, onder meer met groepsapps, maar dat valt niet mee. Het is tekenend dat dat verlangen sterk is, omdat mensen zich verloren voelen. Dat is ook een reden dat ik tegen fusies van kleine gemeenten ben. De dwaasheid van die fusies! Wat dan gebeurt, zie ik in mijn geboortedorp Aarle-Rixtel. Daar gaat de bibliotheek dicht per 1 januari. Met als argument: in een ander dorp in die fusiegemeente is er ook een bieb, daar kunnen de mensen dan naar toe. Dat argument zouden ze nooit kunnen aanhalen als het dorp niet gefuseerd was. Ik kom uit een laaggeletterd gezin. Als er vroeger bij ons een brief binnenkwam van de gemeente begrepen mijn ouders die niet goed. Dan fietste mijn vader naar het gemeentehuis, zei tegen de gemeentebode: “Halde gij den burgemeester ’s efkes.” Dan kwam de burgemeester naar buiten, legde aan mijn vader uit wat er aan de handwas, en dan was mijn vader tevreden. Dat zou nu niet meer kunnen, die burgemeester zit in een ander dorp. Ik moest onlangs een lezing geven in Sneek. Dat is inmiddels onderdeel van de gemeente Súdwest-Fryslân. Daar vallen 89 dorpen en steden onder. 89! Die burgemeester kent echt helemaal niemand meer. Dat is de grootschaligheid waar je als burger in verdwijnt en soms verdrinkt. Vaak ligt aan zo’n fusie een rapport ten grondslag van een of ander adviesbureau. Ik heb weleens een paar van die rapporten gelezen. Knip- en plakwerk, het slaat echt helemaal nergens op. “Efficiency” is het toverwoord, en ze trappen er allemaal in.’
Benieuwd naar de rest van het interview? Je leest 't in de nieuwste Revu. Vanaf vandaag verkrijgbaar!
- ANP