Premium

Harry Benson (94) wist écht alle groten der aarde te fotograferen

Hij probeerde er precies zestig jaar geleden nog onderuit te komen: The Beatles fotograferen in Parijs en Amerika. Hij ging toch en keerde nooit meer terug naar zijn huis in Glasgow. In Amerika groeide hij uit tot een van de belangrijkste fotografen van de 20ste eeuw. Dit is het onwaarschijnlijke verhaal van Harry Benson, de man achter de bekendste foto’s van de grootste entertainers, politici én gebeurtenissen. ‘Winston Churchill toonde mij zijn bureau waar hij zijn beste oorlogsspeeches schreef.’

Harry Benson

‘Een goede foto is een moment dat je vastlegt en dat vervolgens voor eeuwig verdwijnt. Een gebeurtenis die zich nooit meer opnieuw kan herhalen. Een glimp in de tijd, gone forever. De real deal. Je was erbij, of je was er niet bij.’ Aan het woord is Harry Benson, de fotograaf die zich in de afgelopen zestig jaar omhoog knokte van jong broekie uit Glasgow tot een icoon van soortgelijk kaliber als de grootheden die hij voor zijn lens kreeg. Benson, inmiddels 94 jaar, vereeuwigde in de jaren zestig de doorbraak van The Beatles in Amerika. Hij portretteerde iedere Amerikaanse president sinds Dwight D. Eisenhower, tot Joe Biden aan toe. Hij stond naast Robert F. Kennedy toen die werd neergeschoten in het Ambassador Hotel in Los Angeles. Benson liep mee met Martin Luther King tijdens de rassenrellen van Mississippi, kreeg als enige buitenstaander van Michael Jackson toegang tot Neverland en fotografeerde de moordenaar van John Lennon. De Schot is verantwoordelijk voor de bekendste beelden van prinses Diana, Andy Warhol, Muhammed Ali, Frank Sinatra en Winston Churchill, maar versloeg ook bloederige conflicten in Bosnië, Afghanistan en Koeweit. Hij publiceerde twintig fotoboeken, werkte voor titels als Time, People, Vanity Fair en LIFE, won talloze prijzen en titels, werd door koningin Elizabeth II benoemd tot Commandeur in de Orde van het Britse Rijk en kreeg van Netflix zijn eigen documentaire. Zijn geheim? ‘Ik ben op mijn best als ik pissig ben of uitgedaagd wordt. Mijn beste foto’s zijn niet gemakzuchtig genomen.’

Muhammed Ali en The Beatles op één foto: Benson kreeg het voor elkaar.

Het was januari 1964 - deze week exact zestig jaar geleden - toen Harry Benson, beginnend fotojournalist bij The London Daily Express, een telefoontje kreeg van zijn baas. ‘Of ik de volgende ochtend met The Beatles mee wilde naar Parijs, om hun eerste tournee te coveren,’ blikt de veteraan in een telefoongesprek terug vanuit zijn landhuis in het Amerikaanse Palm Beach. ‘Zoek maar iemand anders, antwoordde ik. Ik zou die ochtend al naar Afrika vertrekken voor een reportage over de dekolonisatie van Kenia, Uganda en Zanzibar. Ik beschouwde mijzelf als een serieuze journalist. Een bandje uit Liverpool coveren liet mij koud. Maar vijf minuten later ging de telefoon weer. “Benson, jij gaat morgen naar Parijs. Punt uit.” Ik was de lul. Later ontdekte ik waarom. Voor die Beatles-klus had mijn baas schijnbaar de keuze gehad tussen mij en een andere fotograaf, maar die andere was spuuglelijk. En als je langere tijd met The Beatles moest optrekken, kon je je geen lelijke kop permitteren. Nog later ontdekte ik om welke fotograaf het ging. Die gozer was inderdaad spuuglelijk.’

Vier knappe jongens

De volgende ochtend werden Benson en vier knappe jongens uit Liverpool op het vliegveld van Parijs onthaald door honderden gillende, voornamelijk vrouwelijke fans. De destijds 34-jarige fotograaf had echter geen hoge verwachtingen van het tripje. ‘Niemand wist op dat moment dat The Beatles de belangrijkste muziekgroep van de 20ste eeuw zouden worden. De jongens zelf ook niet. Ringo had het over het openen van een kapsalon, Paul en John over liedjes schrijven voor musicals. Een paar maanden, hooguit een jaar. Zolang dacht iedereen dat de gekte zou aanhouden. Maar vanaf het eerste moment dat ik deze jongens zag spelen in een kerkzaal in Parijs wist ik dat ik de enige juiste keuze had gemaakt. This is it.’ Daar, in Parijs, kregen John, Paul, George en Ringo te horen dat zij hun eerste nummer 1-hit te pakken hadden in Amerika, met I want to hold your hand. Diezelfde avond fotografeerde Benson een kussengevecht van de lyrische zangers in hun hotelkamer. The pillow fight is zijn eerste iconische plaat en lanceert niet alleen de carrière van Benson, maar ook de Beatlemania die hierna losbarst. Benson: ‘Ik stond ernaast toen Brian Epstein de jongens vertelde dat ze naar Amerika mochten om in de Ed Sullivan Show te spelen. Vanaf dat moment ging alles heel snel. Ik realiseerde mij dat vier ongelooflijk getalenteerde jonge mannen de wereld aan het veranderen waren. Ik ging met de jongens mee naar Amerika en ben nooit meer teruggekomen.’

‘Bill Clinton was een goede gozer. Ik mocht hem wel. Hij begreep wat een fotograaf nodig had. Obama vond ik minder leuk. Die deed een beetje neerbuigend’

Na de verovering van Amerika door The Beatles keerde de rockband terug naar Liverpool, maar lieten hun fotograaf achter in New York. Benson groeide in zijn nieuwe thuisland uit tot een van de belangrijkste fotografen van de 20ste eeuw. Een jaar na het optreden bij de Ed Sullivan Show fotografeerde de Schot president Dwight D. Eisenhower in zijn tuin in Palm Springs; de eerste in een unieke portrettenreeks van Amerikaanse presidenten. Richard Nixon die bezwijkt onder de gevolgen van Watergate, George W. Bush die een vuist maakt naar de camera, de Reagans swingend in het Witte Huis, Bill Clinton luierend in een hangmat, Joe Biden in 2021: Benson fotografeerde het allemaal. Zijn persoonlijke favoriet? ‘De kus van Bill Clinton,’ roept Gigi Benson , Harry’s vrouw en vaste regelaar, op de achtergrond. ‘Wie was hij daar aan het kussen dan?’ roept Benson terug. Gigi: ‘Zijn vrouw, Harry! Je weet wel: Hillary.’ Harry: ‘Oh, die. Ja, Bill Clinton was een goede gozer. Ik mocht hem wel. Hij begreep wat een fotograaf nodig had. Obama vond ik minder leuk. Die deed een beetje neerbuigend. Winston Churchill was wel weer een heel goede gozer. Ik fotografeerde hem tijdens mijn beginjaren, op Fleet Street. Churchill toonde mij zijn bureau waar hij zijn beste oorlogsspeeches schreef. Zo’n inkijkje levert niet alleen een fantastische foto op voor mij, maar ook voor hemzelf. Dat snappen die wereldleiders wel.’ Over zijn fascinatie voor die wereldleiders zegt Benson: ‘Als kleine jongen in de Tweede Wereldoorlog luisterde ik vol bewondering naar de oorlogsspeeches van Franklin Roosevelt en Churchill op de radio. Daar is een zekere bewondering voor presidenten ontstaan. De machtigste mannen ter wereld fotograferen is natuurlijk een privilege. Al is het nooit mijn doel geweest deze mensen als monument neer te zetten. Wel als mens. Je kent deze mensen namelijk niet. Je weet nooit wat voor nare dingen ze misschien flikken zodra je weer de deur uit bent. Ik ga ze niet ophemelen.’

Rauwe reportages

Nog bekender dan zijn portretten van presidenten en premiers zijn de rauwe reportages die Benson maakte. Geen fotograaf die de roerige jaren zestig van de VS (of zoals Benson die noemt: ‘America’s nervous breakdown’) scherper vastlegde dan de hardwerkende Schot. Met name zijn reportages van Martin Luther King en diens strijd tegen het diepgewortelde racisme in de zuidelijke staten maakten diepe indruk in de hele wereld. ‘In 1966 liep ik mee met King in de Meredith March, een vredestocht voor een zwarte activist die zojuist een moordaanslag had overleefd. Ik hoefde alleen maar naar de route te kijken van die tocht, midden in de Mississippi Delta, om te begrijpen: dit wordt een linke klus. Het stikte er van de Ku Klux Klan. En ja hoor, een paar later braken er rellen uit. Martin Luther King liep er middenin, te schreeuwen om vrede, maar daar had de Highway Patrol geen boodschap aan. Met gasmaskers en traangas kwamen ze op ons af en ramden op ons in. Op King, op zijn volgelingen en ook op mij. Ik was bang, maar met een camera in mijn hand is het toch anders. Dan ben ik onpartijdig. Ik liep tussen al dat geweld door foto’s te maken, totdat ik instortte door het traangas. Toen ik mijzelf ineens naast Martin Luther King terugvond, zei hij tegen mij: ‘Het is verschrikkelijk om zwart te zijn in Amerika.’ Ik antwoordde: ‘Ik ben een witte Schot en ik ben ook zojuist gemept’. Maar natuurlijk had hij gelijk.’

Tijdens de Meredith March met Martin Luther King.

‘Ik werd geslagen en terwijl ik mijn camerarolletjes verving, zag ik mensen om me heen die neergeschoten waren. Ik was erbij en deed wat ik moest doen’

Naast zijn tijd met King liep Benson ook mee met de Ku Klux Klan. ‘Voor both sides of the story,’ verklaart hij. ‘Zij lieten mij toe, wilden mij laten zien waarom zij deden wat zij deden. Ik luisterde naar ze. Dat betekent natuurlijk niet dat ze niet zomaar iets geks of onverwachts kunnen doen. Je neemt ingecalculeerde risico’s. Daar liggen de kansen. Als ik voel dat er iets staat te gebeuren, blijf ik juist hangen. Wie weet wat je dan nog te zien krijgt.’ In levensgevaar verkeren is Benson dan ook niet vreemd. In zijn carrière werd hij toegelaten tot de binnenste kringen van de IRA, stond hij op de voorste rij van de oorlogen in Bosnië, Pakistan en de Westelijke Jordaanoever en zag hij de vreselijkste taferelen in Somalische vluchtelingenkampen. Gigi Benson: ‘En dit was allemaal vóór het internettijdperk. Ik hoorde deze verhalen dus altijd pas later. Vaak niet eens van Harry, maar omdat ik erover las in de krant. Wat Harry allemaal uitspookte wist ik vaak gewoon niet. Ik was te druk bezig onze twee dochters op te voeden. Harry zei altijd: “Tot over een paar dagen.” Ik wist zelden hoe gevaarlijk zijn leven echt was.’ Harry: ‘Ik loog daar veel over. Er zaten huiveringwekkende momenten tussen. Maar niets waar ik lang van heb wakker gelegen.’ Een portret van John Lennon, lurkend aan een cup of tea, of een momentopname die je maakt terwijl je moet wegrennen voor een traangasaanval: het zijn verschillende takken van sport. ‘Ja en nee,’ stelt Benson. ‘In essentie is het hetzelfde. Je moet altijd dichtbij zien te komen voor de beste foto. En ervoor zorgen dat je altijd de eerste bent die binnen is en de laatste die vertrekt. Dan heb je op een gegeven moment geluk. Het heeft nooit zin om rustig achterover te leunen. Als je op pad bent, ben je op pad. Dan moet je op scherp staan. Constant.’

Scherper dan op 5 juni 1968 stond Benson zelden. Op die dag volgde hij Robert F. Kennedy naar het Ambassador Hotel in Los Angeles, waar de senator - en broer van de in 1963 vermoorde president John F. Kennedy - zijn volgelingen zou gaan toespreken. Na de speech wilde Kennedy het hotel verlaten, toen hij plots door een Palestijnse immigrant werd neergeschoten: eenmaal in zijn achterhoofd en tweemaal in zijn oksel. Benson stond er pal naast, als enige fotograaf. ‘Ik zei alleen maar tegen mijzelf: dit is voor de geschiedenis. Raap jezelf bij elkaar. Laat mij het morgen verpesten, maar niet vandaag.’ Benson legde alles vast en is daarmee, naar eigen zeggen, ‘de enige fotograaf die ooit een moord van begin tot eind heeft vastgelegd’. Zijn foto van Ethel Kennedy die haar zojuist neergeschoten man bijstaat staat in het collectieve geheugen van Amerika gegrift. ‘Ik werd geslagen en weggeduwd en terwijl ik mijn camerarolletjes verving, zag ik andere mensen om me heen die neergeschoten waren. Ik was erbij en deed wat ik moest doen. Een fantastische foto gebeurt een of twee keer in je leven. Ik kende Bobby. Ik vond hem leuk. Als ik hem weer zie, zal hij het vast begrijpen.’

Benson was getuige van de moord op Robert Kennedy.

Tien jaar na zijn aankomst in de Verenigde Staten was Harry Benson zo’n beetje de meest gewilde en gepubliceerde fotograaf van de planeet. Voor prestigieuze bladen als LIFE, People en The New Yorker kreeg hij iedere denkbare icoon voor zijn lens. Van The Rolling Stones tot Greta Garbo, van The Who tot Amy Winehouse en van Jack Nicholson tot Ray Charles. Leuk voor zijn cv, maar Benson zelf wordt niet warm of koud van grote namen. ‘Ik heb honderden coverfoto’s geschoten voor die grote bladen, maar ik zou geen enkele hiervan gebruiken om iemand te laten zien wat voor werk ik doe. Het zijn domme, standaardfoto’s met standaardbelichting die elke fotograaf kan maken. Elke foto die je vijf minuten, vijf dagen of vijf jaar later opnieuw kan maken en nog beter ook, is een slechte foto.’ Toch wist Benson van talloze beroemdheden unieke en tijdloze foto’s te schieten. Daar had de grootmeester zo zijn trucjes voor. ‘Ik vraag altijd of ze willen bewegen of iets willen doen, dan voelen ze zich meer op hun gemak dan bij een simpel portret. Spontane verrassingen gebeuren als mensen in beweging zijn; niet als ze op een stoel zitten met een neppe glimlach.’

Michael Jackson

Hetzelfde deed Benson met Michael Jackson, van wie de Schot de uitzonderlijke toegang kreeg tot diens Neverland Ranch. De popster liet zich er zelfs in zijn slaapkamer fotograferen, een ruimte die later het onderwerp van gesprek werd rondom ernstige beschuldigingen van kindermisbruik. Hoe flikte Benson dat? ‘Het leuke van beroemde mensen is dat ze het idee hebben dat ze speciaal zijn. Zeker als je ze fotografeert. Ik toon respect als ik tegen ze praat, omdat ik wil dat zich speciaal voelen. Dan luisteren ze tenminste naar wat ik van ze vraag. Michael had dat ook in de gaten. Dat ik hem wilde tonen zoals hij was.’ Wat Benson vooral niet doet: vriendjes worden met de mensen die hij moet fotograferen. ‘Sommige fotografen komen ergens binnen, zo van: “Hey, geweldig om jou te ontmoeten.” Of: “Wat een eer om u te mogen fotograferen”. Bullshit. Die foto’s missen altijd een essentie. Ik wil nooit te dichtbij mensen komen. Zelfs in al die tijd met The Beatles ben ik nooit echt vrienden met die jongens geworden. Ja, ik vond ze aardig, maar ik bewaarde altijd een zekere afstand.’ Dat lukte Benson ook toen hij in 1987 Mark Chapman, de man die John Lennon vermoordde, moest fotograferen. ‘Hoe ik het zie: al deze bastards mogen blij zijn met de aandacht die wij journalisten aan ze geven. Wij houden hen in zekere zin levende.’

Uniek: de fotograaf mocht op Neverland komen om Michael Jackson te portretteren.

Die kernfunctie van een journalist – verhalen vertellen, de wereld laten zien wat er gebeurt – was voor de jonge Benson de reden om foto’s te maken. Benson: ‘Dat, en omdat ik er niks van bakte op school. Ik was geen goede leerling. Op mijn dertiende werd ik geschorst. Ik ben er niet trots op, maar ik verveelde me te erg om op te letten.’ Zijn vader, de directeur van Glasgow Zoo, noemde hem dom en vertelde hem vaak dat hij teleurgesteld was. Om erger te voorkomen, kocht hij voor zijn zoon een camera. Die was nog niet direct enthousiast. Benson: ‘Ik liep met dat ding door de winkelstraat van Glasgow toen ik ineens een modepop in een etalage zag met een geweldig mooie jas. ‘The new American look’ stond er ook nog eens bij. Hoe kon ik dat nou weerstaan? Zonder na te denken verkocht ik die camera om die blitse jas te kunnen scoren.’ Gelukkig kwam het goed. Gevoed door het geweld van de Tweede Wereldoorlog, die in zijn Glasgow soms heel dichtbij huis kwam, borrelde bij de jonge Benson een drang om deel uit te maken van die spanning. ‘Ik wilde in het middelpunt staan ​​van wat er gebeurde, en niet vanaf de zijlijn toekijken.’

In 1946 verkocht Benson zijn eerste foto. Bij de Hamilton Advertiser, zijn lokale krant, maakte hij zijn eerste meters. ‘Een goede krant met een goede reputatie. David Livingstone [een Schotse ontdekkingsreiziger – red.], stuurde zijn bevindingen uit Afrika niet naar de New York Times of naar Londen, maar naar de Hamilton Advertiser, zijn lokale krant. Benson bezat, zelf gezegd, twee grote talenten: ‘Het herkennen welke fotografen om mij heen een bedreiging waren, en de bereidheid om iedere schijtklus die ik maar kon krijgen aan te pakken. Ik ging helemaal niks uit de weg. Ik deed wat mij werd opgedragen. Als je beschikbaar bent, is er genoeg werk. Een van mijn eerste verhalen ging over Peter Manuel, de seriemoordenaar.’ Die werkwijze werd beloond, toen Benson op zijn 26ste Glasgow mocht inruilen voor de moordende concurrentie van Fleet Street, het beroemde epicentrum van de Britse pers in Londen. In zijn eerste jaar verdiende de hardwerkende persfotograaf er een tweede plek bij de verkiezing British Press Photographer of the Year. Zijn grote doorbraak volgde acht jaar later, toen hij in 1964 plots een telefoontje kreeg. Of hij de volgende ochtend niet met The Beatles mee wilde naar Parijs.

Op audiëntie bij Queen Elizabeth. Zij benoemde Benson tot Commandeur in de Orde van het Britse Rijk.

Dat was zestig jaar geleden. Benson, 94 jaar en een glansrijke carrière verder, is nog steeds actief als fotograaf. ‘Een jaar of twintig, dertig geleden begon ik te merken dat mijn leeftijd een obstakel werd. Fysiek kon ik niet alles meer. De competitie begon om betere foto’s te maken. Dat was voor mij het teken dat ik nog harder moest werken om de klootzakken te verslaan. Fotografie is altijd een harde competitie geweest. Het was nooit een zachtaardig beroep. En dat is maar goed ook. Daardoor neem je als fotograaf niets voor lief.’ Zodoende staat de negentiger, die in prima gezondheid verkeert, nog elke week achter zijn lens. En doet hij sinds enkele jaren mee op Instagram. ‘Werken houdt mij scherp. En het mooie is: ik heb nu een punt in mijn leven bereikt waarin het mij geen reet kan schelen of tijdschriften mij nog bellen voor een publicatie.’

‘Ik wil nooit te dichtbij mensen komen. Zelfs in al die tijd met The Beatles ben ik nooit echt vrienden met die jongens geworden’

‘Goede vrienden’

Contact met de twee nog levende Beatles heeft Benson ook nog steeds. Sterker: zijn meest recente fotoboek beslaat de carrière van Paul McCartney. ‘Wat Paul van het boek vindt?’ herhaalt Benson de vraag. ‘Dat kan me geen reet schelen. Ik vind het belangrijk wat jij ervan vindt. Wat andere mensen ervan vinden. Als hij het leuk vindt, fantastisch. Zo niet, dan kan hij de pot op.’ Gigi Benson: ‘Harry, zeg dat nou niet.’ Benson: ‘Ik fotografeer gewoon wat ik zie. Ik heb nog nooit gezegd: oh die foto ga ik niet publiceren omdat diegene dat misschien niet leuk zal vinden. McCartney begrijpt dat wel.’ De woorden ‘goede vrienden’ wil Benson niet gebruiken, maar na zestig jaar is er nog altijd sprake van een warme band. ‘We lopen de deur niet bij elkaar plat, maar dat hoeft ook niet. We mogen elkaar. Ik bewonder hem. Dat hij nog steeds zo’n grote naam is, had ik nooit verwacht. Net als The Beatles, trouwens. Het is een groep die maar niet wil verdwijnen. Omdat de muziek zo verdomde goed was. Ik ben blij dat ik dat allemaal goed heb gecoverd. Als ik hun muziek weer hoor en mijn ogen sluit, stapelen de herinneringen zich op.’

De Schot voelt zich ongemakkelijk als hem gevraagd wordt de foto’s te noemen waar hij het meest trots op is. Niet omdat hij niet kan kiezen uit al die tijdloze momentopnames, maar omdat hij zelfverheerlijking ‘bullshit’ vindt. ‘Zodra iemand mijn werk begint op te hemelen, wil ik altijd naar mijn revolver grijpen.’ Na een korte stilte: ‘Maar ik ben blij en trots op sommige dingen die ik heb mogen doen. Dat een klein, slecht gekleed mannetje uit Glasgow al die big shots mocht fotograferen. Die gedachte blijft leuk.’

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Showbizz
  • ANP, Harry Benson