Premium

Zanger Raymond van het Groenewoud: ‘Tot nu toe was het een goeie rit'

De Vlaamse zanger en tekstdichter Raymond van het Groenewoud is 73, maar stoppen is voorlopig geen optie. Sterker: er is een nieuwe plaat en een tournee die hem langs zalen in Nederland en België zal leiden. Fijne aanleiding voor een gesprek over zijn langdurige carrière in de muziekwereld: ‘Drugs durfde ik niet. Mensen die mij goed kennen, zeggen altijd: maar goed ook, want je bent al geschift genoeg.’

Raymond van het Groenewoud

Nieuwe Revu ontmoet Raymond van het Groenewoud
Waar? Het restaurant van Hotel Lapershoek in Hilversum.
Iets genuttigd? Kopje koffie voor de journalist, water voor Van het Groenewoud.
Verder nog iets? Raymond van het Groenewouds nieuwe album heet Egoïst. Hij tourt tot en met juni door Nederland en België.

‘Luister,’ zegt Raymond van het Groenewoud met een rauwe stem, ‘ik ga proberen compact te spreken, want de stembanden begeven het een beetje. Het optreden van gisteravond was zelfs kantje boord. Heb ik wel meteen aangekondigd, ik zei dat het niet honderd procent was, want ik vind dat je altijd open kaart moet spelen. Maar het ging.’

Op 14 februari wordt hij 74, de man die verantwoordelijk was voor inmiddels klassieke liedjes als Je veux l’amour, Meisjes en Liefde voor muziek. En zeker, de pensioengerechtigde leeftijd is Raymond van het Groenewoud ruimschoots gepasseerd en zo’n tournee door Nederland en België gaat hem niet in de koude kleren zitten, maar daar heeft dat gedoe met de stem niets mee te maken. Hij is fit, dankuwel, en normaal gesproken draait de Vlaamse liedjesschrijver zijn hand niet om voor een optreden meer of minder – hij doet het immers bijna een leven lang, laat hem maar schuiven. Nee, het probleem is ontstaan tijdens een tripje naar Kaapverdië, iets met een Vlaams tv-programma. Heel leuk was dat, die cultuur is prachtig en de mensen swingen er toch flink meer dan hier in de Lage Landen, maar het was er evengoed snoeiheet, dus hij heeft gewoon een zonnesteekje opgelopen. Bovendien stond de airco in de auto’s daar op standje vrieskist. Al met al geen beste combinatie voor iemand die het van zijn stembanden moet hebben.

En dat daags voor je optreden in Carré.
‘Jawel, jawel, maar het komt goed, hè.’

Ben jij überhaupt nog nerveus als je zo’n podium op stapt?
‘Dat blijft een eeuwig gegeven. Ook omdat alles afhangt van dat opkomen. Dat leerde ik al van de vader van mijn eerste lief – die vertelde me dat, en zo is het. Daar kun je alleen niets aan doen. Je komt op en je voelt je lekker of niet. In dat eerste geval kan er niet veel meer misgaan, maar als je minder goed in je vel zit, verlies je focus. De mensen merken het waarschijnlijk niet, maar voor mijzelf voelt het alsof ik in de verkeerde trein zit. Maar allez, ik vind dat eigenlijk wel mooi. Onverklaarbaar, dat is het, een prachtig mysterie.’

‘Je moet op zo’n podium natuurlijk niet staan zeuren over hoe slecht je je voelt, maar dat continue blij doen, alles voor de show, dat is niet voor mij’

Ben je er beter in geworden, dat optreden?
‘Ik heb er in ieder geval meer plezier in, omdat ik nog meer op mezelf focus, op mijn binnenwereld. Want hoe meer je checkt of wat je doet de zaal bevalt, hoe sneller je je focus verliest. Ik leerde dat onder meer door te kijken naar jazztrompettist Chet Baker. Die was niet bezig met of zijn jasje goed zat, of dat zijn publiek het wel naar zijn zin had. Hij nam die trompet vast en... Daag, tot later. Hij verdween. Ik vind die houding juist, hoewel het natuurlijk niet de showbusiness-instelling is. Je moet je laten zien op het podium, je armen omhoog, wuiven naar het publiek, is everybody happy?! En oké, je moet op zo’n podium natuurlijk niet staan zeuren over hoe slecht je je voelt, maar dat continue blij doen, alles voor de show, dat is niet voor mij. Nooit geweest. Ik steek mijn energie liever in de muziek.’

Daarom droeg je op het podium ook gewoon een korte broek als het warm was. Je had schijt aan hoe het hoorde.
‘Ja. Opzitten en pootjes geven heb ik nooit gedaan. Ik heb respect voor mijn publiek en wil zo goed mogelijk optreden, maar ik ga tussendoor niet vragen of ze mij wel leuk genoeg vinden.’

Je bent geboren en getogen in België, maar je ouders waren Amsterdammers. Speelt zoiets nog mee als je straks dat podium van Carré betreedt?
‘Die Amsterdamse link is er zeker, maar sowieso is Carré een begrip. Ik heb begrepen dat het eigenlijk een circuszaal is, net als het Koninklijk Circus in Brussel. Ik houd van het circus, vind het een van de mooiste disciplines in het entertainment. Als kind al. En niet dat ik een dierenbeul ben, maar ik vond het vroeger nog mooier, met al die tijgers en leeuwen.’

Dat was een familie-uitje bij de Van het Groenewoudjes?
‘Ja ja, zeker. Het Russisch Staatscircus bijvoorbeeld, dat zag ik in de vijftiger jaren. Het bracht me als kind in opperste verrukking – zoals ik die verrukking later ook bij mijn eigen kinderen zag. Vooral als al die artiesten zo’n ronde door de piste lopen en iedereen applaudisseert. Kijk, daar zijn we! Dan springen de tranen in mijn ogen.’

Word je sneller emotioneel nu je ouder bent?
‘Dat kan zijn. Onlangs, daar in Kaapverdië, betrapte ik mezelf op wat emoties bij het beluisteren van een lied. The First Time I Ever Saw Your Face was het, in de versie van Johnny Cash. Dat ontroerde me. Was bij de eerste beluistering al zo, maar nu, verderop in het leven, op een doodstille middag in een ongelooflijk mooi natuurlandschap, kwam het weer binnen. Een lied over een stervende man die met zo’n inzet zingt over welk effect de vrouw van zijn leven op hem had... Dat nummer heeft veel zware elementen van het leven in zich: de stervende, de ongrijpbare liefde. Beetje sentimenteel natuurlijk, maar het gaf me ook een warm gevoel. Dat was ooit, snap je.’

Hoe bevalt het ouder worden verder?
‘Ik ben er vrij nuchter onder, maar uitgerekend afgelopen jaar heb ik voor het eerst fysiek ongemak mogen ervaren: vanwege mijn artrose kan ik niet meer tennissen. Nu ja, het zou nog wel kunnen, maar uit voorzorg doe ik het niet meer.’

Ook omdat je nogal eens neigt naar het negatieve?
‘Jawel, jawel, maar het gaat de laatste tijd prima, omdat ik zoveel mogelijk naar het nu kijk. Dus laat ik ook nu eens de zonnige kant opzoeken: als ik ’s ochtends opsta, heb ik toch zeer vaak het gevoel dat alles nog op zijn plaats zit en dat ik ermee de deur uit kan gaan. Dat is mooi, want ik zie om me heen dat het ook anders kan. De een zit in een rolstoel, de ander heeft kanker, weer eentje blijft maar last houden van covid. Dus voilà: het glas is halfvol. Het gaat de goede kant op met mij, nietwaar?’

Vandaar ook een nieuwe plaat – Egoïst – en een tournee?
‘Die muziek blijft sowieso altijd lokken. Dus ja, ik ben heel blij met deze nieuwe plaat en ik treed enorm graag op, maar het blijft een spannende evenwichtsoefening, want dat rondreizen vind ik vervelend. Mijn manager Johan rijdt altijd, maar dat gehobbel achterin zo’n bestelwagen is ook niet prettig. Als ik altijd kon optreden in een zaal op honderd meter afstand van mijn huis, zou ik zeggen: elke week een keer. Maar zo is het niet. Dus ik heb nu besloten om half september een sabbatical te doen. Een jaar, misschien twee. Maar het kan ook een maand worden, want ik weet niet hoe ik om zal gaan met de leegte die ontstaat wanneer ik niet optreed. Ook omdat ik nu zo’n fijne band heb. De warmte die ik voel, het samen iets moois willen maken, fantastisch. En geen drank en drugs hè, gewoon naturel.’

De klassieke valkuilen in jouw vak. Jij bent er evengoed nooit ingetrapt.
‘Drugs durfde ik niet. Mensen die mij goed kennen, zeggen altijd: maar goed ook, want je bent al geschift genoeg. En met drank had ik het geluk dat mijn lichaam mij meestal vertelde hoe het zat. Geen sterke drank, dat wist ik al snel. Mijn uitspattingen waren dus te veel wijn of bier. Maar ook daarin was ik niet genadeloos. Tegenwoordig geniet ik van een lekker glas wijn. Eentje, misschien twee, maar ik giet niet meer, het is geen zinloos zuipen. Gedachteloos drinken, dat moet je niet doen. Maar ook dat zal misschien met de leeftijd te maken hebben.’

Hoe kijk jij terug op het leven dat je tot nu toe hebt geleid?
‘Zoals ik zojuist vertelde, ben ik meer bezig met het nu dan met vroeger. Zo schud ik nutteloze hersenspinsels van mij af. Al is het zalig, hoor, terugkijken. Af en toe gebeurt dat, als een soort vonk. Plots doet iets je denken aan vroeger: muziek, een geur, het kan van alles zijn. Dan kan ik me verwonderen, me beseffen dat ook dát mijn leven was. Het is soms moeilijk om al die herinneringen in één doos te krijgen.’

Je had een nogal turbulent liefdesleven, waarover veel geschreven en gesproken is. Inmiddels ben je al jaren bij dezelfde vrouw. Is het eindelijk rustiger geworden in je hoofd?
‘Nee, dat niet, maar dat is ook geen levenseis van mij. Je moet gewoon roeien met de riemen die je hebt, en als je ouder wordt, word je langzamer. Het is fijn dat ik het ritme van mijn dagelijks leven min of meer zelf kan bepalen, maar ik blijf dat leven in één moeite door als hectisch ervaren. Terwijl ik ergens ook die woeligheid nodig heb, het moet om mij heen wel blijven bewegen. Mensen zijn rare beesten, jongen. De filosoof Schopenhauer zei eeuwen geleden al zoiets: het is pendelen tussen kwelling en verveling. En zo is het, want als het weer even te gortig is geweest, kan thuis op de bank zitten geweldig zijn. Echt, dat is een gouden periode. Alleen: hoelang duurt die periode? Een dag? Of een kwartier?’

Toch nog even terug naar de vrouwen. Speelde verveling daarin ook een rol? Liepen relaties daarom stuk?
‘Nee, dat was geen verveling. Laat ik volstaan te zeggen dat de vrouw gewoon een belangrijke rol in mijn leven speelt.’

Je glimlach is veelzeggend.
Lachend: ‘Ja, ik vind het fijn dat ik er zo van kan genieten, maar het stomme artistieke type in mij wil ook tijd voor zichzelf. En dat blijft een gevaarlijk gebied, dan wordt het politiek. Want ik wil niet kwetsen, maar ik ben oud en egoïstisch genoeg om het voor mezelf op te nemen. Bovendien: wat hebben we eraan als we elkaar in een hoek drijven waarin we ons niet goed voelen? Dus beter meer ruimte dan te weinig.’

Je kinderen gaf je ook die ruimte. Misschien te veel, want je hebt meermaals aangegeven dat je niet altijd de vader was die je had moeten of kunnen zijn.
‘Ja, maar uiteindelijk maakt dat niet veel uit. Ik heb vaders gezien die meer vader waren dan een vader kan zijn, terwijl het daar thuis ook niet noodzakelijk goed liep. En de relatie met mijn zoons is momenteel heel goed. Eentje woont vlakbij me nu, dat is prettig. Minimaal één keer per jaar gaan we bovendien met z’n vieren uit eten, mijn drie zoons en ik – zonder partners. Dat doe ik met veel plezier.’

‘Ik heb over een heel leven mogen beschikken. Soms zat ik in de shit, maar tot nu toe was het een goede rit’

Je bemoeide je evengoed niet veel met hun leven.
‘Nee, niet echt. Al kan ik me herinneren dat mijn middelste zoon, Leander, zich zes maanden voor het afsluiten van het secondaire onderwijs afvroeg wat hij nou eigenlijk aan het doen was. Dat vond ik een dwaas moment om af te haken. Vijfenhalf jaar bezig met die school en dan ineens stoppen. Daar heb ik iets van gezegd. Blijkbaar hielp dat, want hij heeft zijn school toch afgemaakt. Maar verder vond ik vooral dat het hun leven was, dat zij de keuzes mochten maken. Voor de rest geldt dat eeuwigdurend cliché: als zij goed in hun vel zitten, zit ik dat ook.’

Leander zit ook in de muziek. Zijn eerste single heette De befkapoen. Trots?
‘Ja, dat is een mooie titel.’

Het refrein gaat als volgt: ‘Ik ben de befkapoen, ik kan er niets aan doen. Mijn neus is rood en mijn tong is blauw. Dan kom ik naar je huis, en lik ik aan je muis. Wel, omdat ik van je hou.’
Lachend: ‘Ik heb me kapotgelachen bij de eerste beluistering. En ik dacht: hij doet dingen die ik niet zou durven. Ik had een nummer over een opblaaspop, hij is de befkapoen. Tegelijkertijd: het is maar een facet van hem, dit is zijn cabareteske kant.’

Je oudste zoon Jasper helpt je hier en daar ook.
‘Ja, hij heeft zo zijn ideeën bij hoe ik mijn albums en dergelijke promoot. Veel te klassiek, vindt hij, ik moet meer aan sociale media doen. Hij geeft lachend toe dat het allemaal flauwekul is, maar zegt tegelijk dat die flauwekul wel degelijk helpt. Ik wilde daar niet aan beginnen, maar nu hij me helpt, vind ik het prima. En als ik een dwaze bui heb, film ik zelf weleens wat.’

Hoe bezie jij dat, die sociale media?
‘Ik maak er dus amper gebruik van. En dat internet is handig, je kunt van alles opzoeken, maar wat er staat hoeft niet noodzakelijkerwijs juist te zijn. Zolang je je dat realiseert is het goed. Deze hotellobby is echt, jij bent echt: ik vertrouw op mijn zintuigen, die bieden me een werkelijkheid die ik niet ga bestrijden. Ik voel me ook slechter als ik te veel zit te prutsen op computers of telefoons – al die informatie. Sowieso loop ik niet over van nieuwsgierigheid naar het onbekende. Hoe kleiner je wereld is, hoe echter.’

En hoe veiliger. Ben je bang voor wat er de laatste jaren gaande is in de wereld? Het klimaat, polarisatie?
‘Angst, mwah. Allez, qua sfeergevoeligheid vind ik het geen leuke tijd, maar ik ben niet capabel om dat in tekst om te zetten, om zomaar in het wilde weg mensen te beschuldigen. Ik houd me dus liever vast aan wat zich dichtbij afspeelt, aan de aardige mensen om mij heen. En nee, dat is niet je kop in het zand steken, dat is juist wakker blijven. Carl Jung zegt daar iets moois over: wie om zich heen kijkt, droomt. Wie naar binnen kijkt, ontwaakt. Ik denk dat ik dat snap.’

Zijn er dingen waar je spijt van hebt?
‘Zoals Herman Brood zei: spijt is wat de koe schijt. Maar als ik iets moet noemen, is het dat ik niet van jongs af aan op de juiste manier heb leren tennissen. Het is een heel technische sport, er komt veel coördinatie bij kijken. Ik had die opleiding graag volgens het boekje gevolgd. Maar dat is eerder jammer, spijt is een te groot woord.’

Dat had dus ook gekund, de grote tennisser Raymond van het Groenewoud.
‘Ik zou daar in ieder geval net zo in op hebben kunnen gaan als in de muziek. Maar muziek was uiteindelijk toch een grotere passie. Het was als een magneet. Dat onbegrensde ervan, de mogelijkheden, de dingen die je kunt doen. Muziek is een gift, muziek is het eeuwige leven. En dat zit in mijn bloed. Volgens mijn moeder was ik al sinds mijn derde jaar in de ban van muziek. Ik was een braaf jongetje, maar het enige wat ze me echt moesten verbieden was de radio aan zetten – die knop was met energie geladen of zo, vandaar dat ik er niet met mijn vingertje aan mocht prutsen. En vanaf het moment dat ik op het podium stond, voelde ik me daar thuis. Er waren natuurlijk jongens die het deden om de meisjes te verleiden, maar bij mij was dat toch anders.’

Die meisjes waren evengoed een mooie bijvangst.
‘Allez, die meisjes, er gebeurde weleens iets, maar bijvangst... Dat vind ik een lelijke uitdrukking naar de vrouwen toe. Ik had toch vooral een liefde voor optreden.’

Ben je bezig met het levenseinde?
‘Nee. Dat is een geluk hè, dat ik dat niet heb, dat ik daar niet mee bezig ben. Nooit geweest. Ik ben vooral verontwaardigd als mij iets overkomt, want ik heb de instelling van een zondagskind: alles zal wel blijven werken. En als dan bleek dat dat niet zo was, raakte ik tijdelijk gedestabiliseerd. Het was niet eerlijk, dit was niet de afspraak, ik was toch dat zondagskind? Evengoed kon ik me er wel bij neerleggen, uiteindelijk. Zo heb ik een immuniteitskwaal. Inmiddels onder controle, maar dat was wel even schrikken en het kostte tijd om dat een plek te geven. Zoals alles in dit leven tijd kost. Als je iets naars overkomt, kun je dat niet in tien seconden verwerken. Je moet dat proces doormaken, net als bij het overlijden van een naaste. Je kunt dat niet verkorten, stappen in het proces overslaan.’

Wat laat jij straks achter, hoe gaan we ons jou herinneren?
‘Er is geen ambitie in die zin – en ook geen illusie. Eén keer leven, dat is genoeg. Ja, onderweg in het leven heb ik veel deugd gehad van mensen die op hun eentje naar me toe kwamen en mij lieten verstaan dat mijn werk veel voor hen betekende, of had betekend. Die blijk van liefde voor wat ik doe, dat is een cadeau. Dan voel ik mij toch weer dat zondagskind. Maar verder... Ja, ik laat veel liedjes achter, maar er zijn al zoveel liedjes in de wereld. Ik ben zelf vooral blij met wat ánderen achterlieten, dat vind ik veel interessanter. Op mijn nachtkastje liggen bijvoorbeeld de verzamelde gedichten van Fernando Pessoa. Dat hij die heeft opgeschreven en dat ik daar thuis nog eens in kan lezen, daar ben ik dankbaar voor.’

Geloof je in een hiernamaals?
‘Nee. Stof en as. Ach ja, misschien dat die cellen en moleculen ergens anders heen gaan, ik weet het niet. Maar dat is niet erg, ik heb genoeg meegemaakt, meer dan genoeg gedaan. Ik heb over een heel leven mogen beschikken. Soms zat ik in de shit, maar tot nu toe was het een goede rit.’

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct