Premium

Dennis Schouten: 'Ik stap uit het leven' 

In februari choqueerde voormalig NPO-verslaggever Dennis Schouten (28) heel medialand door in zijn programma Roddelpraat te vertellen over zijn rigoureuze en verdrietige keuze om binnen afzienbare tijd zelf uit het leven te stappen. Dennis vertelt zijn levensverhaal in de biografie die vorige week werd gelanceerd en geschreven is door Nieuwe Revu-journalist Andries Jelle de Jong. Een voorpublicatie. ‘Ik heb er goed over nagedacht en alles nauwkeurig overwogen. Het is beter zo.’

Dennis Schouten

Niet alleen maar somber
De biografie van Dennis Schouten vertelt niet alleen het verhaal van zijn sombere gedachten, maar zit ook bomvol leuke anekdotes. Bijvoorbeeld over een ladderzatte Wilfred Genee, een vreemdgaande Dominique Weesie en een dreigende Charly Luske. Het boek is vanaf deze week te koop in de boekwinkels en online op www.hetboekvandennis.nl

Energie de grond in duwen

‘In de periode dat ik op de basisschool in groep 6/7 zat, was ik een vrij normale leerling. Graag bracht ik tijd door bij m’n opa en oma, de ouders van m’n vader. Daar mocht alles en had ik nooit moeilijkheden. Bij alles wat ik thuis misdeed, gaf m’n moeder mij altijd direct straf. Bij opa en oma Schouten was de sfeer veel minder gedwongen.

Op een dag kwam m’n moeder naar me toe om te vertellen dat ze me had aangemeld voor een soort van therapie. Die werd gegeven op een andere basisschool in Glanerbrug. Ik zou daar leren mijn overtollige energie de grond in te duwen. Omdat ik nog erg jong was en mezelf geen kritische vragen stelde bij alles wat m’n moeder besloot, werkte ik er zonder tegensputteren aan mee. Ik vertrouwde erop dat m’n moeder het beste met me voor had en dus de juiste keuzes voor me maakte. Rond die leeftijd voelde ik me nog steeds vrolijk. Ik was altijd blij en ik straalde de hele dag.

Toen ik voor het eerst binnenkwam in het sportzaaltje van die basisschool, zag ik andere kinderen die allemaal minimaal twee jaar ouder waren dan ik. Echt lekker op m’n plek voelde ik me dus al niet. Maar goed, ik moest daar zijn van m’n moeder, dus ik deed het maar. Als je 10, 11 jaar bent, is je verweer tegenover je ouders ook nog niet zo groot. De eerste therapiesessie startte met een kennismakingsrondje. Vrij vlot daarna begonnen we al met energie de grond in te drukken. Het kwam erop neer dat ik al mijn energie en onrust via mijn voeten de aarde in moest laten stromen. Dat was natuurlijk je reinste lulkoek, maar de begeleider geloofde er heilig in. De activiteit werd begeleid door een of ander junglegeluidje.

Het in de grond duwen van energie sloeg niet bepaald bij me aan, omdat ik iets deed wat ik niet snapte. Dat leverde frustratie op. En dat werkt natuurlijk niet. Volgens mij kreeg ik er zelfs juist méér energie van. M’n moeder besloot dat ik het nog een paar keer moest proberen, want ze vond me een veel te druk kind. Ik ben er geloof ik nog één of twee keer naar toe gegaan, maar het hielp niet. Toen mocht ik ermee ophouden.

Achteraf bezien was dit nog maar het kleine begin van een uiteindelijk heel lang lopend hulptraject. Dat had ik toen natuurlijk nooit verwacht. M’n moeder is op dat moment direct doorgegaan met het zoeken naar andere hulp. Achter mijn rug om, zonder overleg. Maar dat vond ik op die leeftijd nog niet zo erg.’

De eerste kinderpsycholoog

‘Volgens mij was het halverwege groep 8 dat m’n moeder een stapje verder ging in de gekte. Het was 2006 en tot dan toe waren onderwerpen als autisme en ADHD nog vrij onbekend geweest in het dagelijks leven van ons gezin. Ook in de media werd er niet veel aandacht aan besteed en je hoorde er maar zelden wat over. Maar rond die tijd werden die thema’s ineens vaker besproken in de krant. Autisme en ADHD werden een beetje een hype. Het leek wel een soort modetrend te worden, dat je als leerling een persoonlijkheidsstoornisje onder de leden had.

Een kind dat een beetje afwezig voor zich uit zat te turen in de klas, kon zomaar als licht autistisch worden bestempeld. En vrijwel iedereen die druk was, kreeg het stempeltje ADHD opgeplakt. M’n moeder las in de krant dat veel kinderen ermee te kampen hadden. Er stonden dan ook van die lijstjes bij vermeld, met kenmerken en gedragingen. Die ging ze projecteren op mij.

Ik herinner me dat ik voor het eerst in gesprek moest met een kinderpsycholoog. Voor zover ik weet, was ik de enige van mijn klas die daar naartoe moest. Maar er werd door kinderen op die leeftijd niet over dat soort dingen gesproken, dus helemaal zeker weet ik het niet. Op dat moment vond ik het nog niet raar. Ik voelde me ook niet anders dan anderen. Ik verkeerde in het volste vertrouwen dat m’n moeder het beste voor mij zou beslissen.

Als reden dat ik met een psycholoog moest gaan praten, gaf m’n moeder aan dat ik te druk was. Wat ik dan zoal deed? Achter m’n zusje aanrennen. De muziek een keer te hard aan. Meeschreeuwen met de muziek. Ik had gewoon heel veel energie en ik wilde veel doen. Ik wilde niet op een stoel stilzitten. Niet lang lunchen en uitgebreid napraten. Snel van tafel, dat wilde ik. Zodra ik mijn eten op had, vroeg ik of ik van tafel mocht. M’n moeder dacht dat mijn drukke gedrag een afwijking was. Maar een week later kon het ook autisme zijn. Terwijl ze eerst dacht dat het ADHD was. Eigenlijk alles wat ze in de krant kon vinden of waarover anderen op televisie spraken, heeft ze weleens opgegooid als suggestie.

‘Rond m’n dertiende begon ik ook te denken dat m’n moeder het juist graag wilde, een gehandicapte zoon hebben’

Door deze eerste psycholoog in mijn leven kreeg ik Ritalin voorgeschreven. Dat is inmiddels een bekend middel, dat voornamelijk wordt voorgeschreven bij mensen met ADHD. Bij mij wisten ze niet wat ik had, maar aangezien m’n moeder voortdurend klaagde dat ik te druk was, kreeg ze haar zin: Dennis ging aan de medicijnen. Driemaal daags moest ik zo’n pilletje innemen. Rustig werd ik er wel van, maar dat kwam vooral doordat ik me niet lekker voelde door die medicijnen. En als je je niet lekker voelt, dan hou je jezelf wel rustig. Ik voelde me dikwijls alsof ik vastzat in het binnenste van een bal. Ik kon mijn emoties niet meer goed uiten. Ik denk dat ik van mijn elfde tot mijn vijftiende medicatie heb moeten slikken. Verschillende soorten zware medicijnen, die waarschijnlijk van cruciale invloed zijn geweest op mijn persoonlijkheid, ontwikkeling, groei en karakter.

Waarom we geregeld van psycholoog wisselden, kan ik achteraf natuurlijk makkelijk verklaren. Telkens weer kwam een specialist tot de conclusie dat er niet zoveel mis was met Dennis. M’n moeder ging net zo lang door met het zoeken naar een nieuwe kinderpsycholoog, totdat iemand haar verhaal bevestigde. Het was eigenlijk zo dat m’n moeder al een soort diagnose in haar hoofd had. Ze zocht iemand die dat bij mij kon aantonen. Dat ging dan zo: m’n moeder ging vooraf in gesprek met de psycholoog. De reactie van de betreffende professional moest meteen helemaal in haar straatje passen, anders haakte ze af. De psycholoog wilde daarna graag natuurlijk zelf onderzoek bij mij doen. En als hij dan andere dingen vaststelde dan dat zij vond, dan gingen we naar de volgende.’

Experimenteren met medicatie

‘Nadat de cursusjes energie de grond in duwen niet hadden geholpen, we al enkele kinderpsychologen hadden versleten en ik zwaar aan de medicatie zat, had m’n moeder weer wat nieuws bedacht. Ze was op het idee gekomen mij naar een dagbehandeling te sturen van Jarabee. Dat is een zorginstelling uit Hengelo die consultatie biedt en gespecialiseerde jeugdhulp, pleegzorg, spoedzorg en behandeling met verblijf. Ik denk dat ik toen net dertien was.

Rond die tijd begon ik ook te denken dat m’n moeder het juist graag wilde, een gehandicapte zoon hebben. Ook vroeg ik me af, of ze haar eigen rotjeugd op mij wilde projecteren. Zelf had ze een klotejeugd gehad en moest ik die nu ook krijgen?

Twee weken nadat ik bij Jarabee mijn doelen had behaald, kreeg ik thuis van haar te horen: “Jammer, het heeft niks geholpen.” Alweer kreeg ik als kind een enorme dreun van de moeder van wie ik zoveel hield. Eerlijk gezegd werden mijn teleurstelling en verdriet overheerst door blinde woede. Ik dacht letterlijk: godverredomme kutwijf! Ik heb dat gedaan omdat het van jou moest! Ik ben er niet elke dag voor m’n plezier naar toe gegaan. En nu ga je ook nog zeggen dat alles voor niks was?

Ik heb dat niet hardop tegen haar gezegd, maar mijn tegenslag stilletjes verwerkt op m’n kamer. Avondenlang dacht ik eraan, vooral vlak voor het slapengaan. Het gebeurde keer op keer dat ik met een baksteen in m’n maag in slaap viel. Ik wist zo langzamerhand niet hoe ik het in haar ogen nog goed kon doen. Ik werkte aan alle aangeboden zorg mee, slikte alle medicatie en gaf overal eerlijk antwoord op als volwassen professionals me wat vroegen. Maar ik kon het gewoon niet goed doen.

Dennis Schouten: ‘De gedachte aan het einde geeft me houvast en rust.’

In het derde schooljaar 2009-2010 ging ik naar een andere psycholoog. Hij was een wat oudere man, die er altijd uitzag alsof hij net uit bed kwam. Ik vond hem vrij onverzorgd. Met hem hadden we best veel gesprekken. Van deze man kreeg ik een paar keer andere medicijnen. Dat er met mij werd geëxperimenteerd met medicatie, kwam doordat ik had aangegeven dat ik me door Ritalin nooit lekker voelde. Van een bepaalde medicijnsoort weet ik nog dat ik die niet veel heb gebruikt. Ik kon er namelijk hele nachten niet van slapen. Door die pil werd ik simpelweg maar niet moe. Van alle uitgeprobeerde medicatie weet ik de namen niet meer, behalve eentje: Concerta. Dat medicijn beviel me op zich wel goed. Toen ik die bevinding echter bij m’n moeder had aangegeven, vond ze zelf ineens dat die pil niks deed.

Direct daarop moest ik weer aan de Ritalin, totdat m’n moeder in de krant had gelezen dat Ritalin schade in de hersenen kan aanrichten als je het langer dan een jaar gebruikt. Toen zijn we er abrupt mee gestopt. Zo ging het altijd: m’n moeder trok zich veel aan van alles wat ze las. Opgelucht was ik, dat de Ritalin stopte. Nu kon ik mezelf weer zijn!’

Doodongelukkig op dag 1

‘Door verschillende toestanden in het derde schooljaar, waren m’n cijfers ontzettend slecht. Dermate slecht zelfs, dat het een maand voor het einde van het schooljaar al duidelijk was, dat ik niet over zou gaan. M’n moeder heeft er vervolgens alles aan gedaan om me op Het Mozaïek in Enschede te krijgen. Dat was een school voor speciaal onderwijs. Ze liet me weer testen door die psycholoog uit Oldenzaal. Wederom werd er niks gevonden. Maar toen drong m’n moeder erop aan dat mij een stoornis zou worden toegewezen. Omdat ik anders niet in het speciaal onderwijs terecht kon komen, heeft de betreffende psycholoog ervan gemaakt dat ik een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling heb, een disharmonisch profiel én PDD-NOS. Na de zomer kon ik aan het nieuwe schooljaar beginnen en 3T overdoen. In het speciaal onderwijs dus.

De zomervakantie van 2010 was voorbij gevlogen doordat mijn ouders overhaast gingen scheiden. De dag brak aan dat ik voor het eerst naar Het Mozaïek moest. Meteen viel me op dat alles hier heel anders was dan op het reguliere onderwijs. Bijna alle leerlingen hadden een stoornis, dat kon ik zo zien. Bij de meesten kon ik het aan hun uiterlijk zien. Ze zagen er gewoon anders uit dan normale kinderen. De dingen die ze zeiden, kwamen ook apart op me over. Het stemde me treurig om tussen deze vreemde kinderen te worden geplaatst. Ik paste hier niet, ik hoorde hier toch verdorie niet? Ik voelde me totaal niet op m’n plek. Op dag één was ik al doodongelukkig op deze school voor speciaal onderwijs.

De eerste paar weken van het nieuwe schooljaar, na de zomer van 2010, ging ik nog wel af en toe naar m’n moeder. Telkens vond ik het vreselijk als ik bij haar was. De sfeer was er gewoon niet gezellig. Ik vond het vooral fijn om mijn zusje weer te zien, die permanent bij m’n moeder woonde. De bezoekjes aan m’n moeder hield ik zo beperkt mogelijk. Maar omdat ik het zo goed met Celine kon vinden, bleef ik toch langskomen.

In diezelfde periode nam de Kinderbescherming contact met m’n vader en mij op. Ik kreeg een brief met een afspraak voor een ontmoeting in Almelo. Ze wilden onderzoeken of ik wel in goede handen was bij m’n vader. Eerst werd er een gesprek gepland tussen een medewerker van de Kinderbescherming en mij. Later moest ik daar ook enkele gesprekken voeren met m’n moeder erbij. Het bleek op pijnlijke wijze dat het contact tussen m’n moeder en mij niet meer werkte. Van haar kant moest alles precies op haar manier gaan. Ik weigerde daar nog langer in mee te gaan. Van mij hoefde het contact niet meer.

Ik nam het haar destijds ook kwalijk dat ze al direct een andere kerel had nog voordat mijn ouders officieel waren gescheiden. Ook vond ik het verschrikkelijk van haar dat ze er zo fanatiek voor had gezorgd dat ik op het speciaal onderwijs terecht was gekomen. Bovendien had ze me jarenlang behandeld als een gehandicapte. Dat gaf ik in die gesprekken met de Kinderbescherming allemaal aan. Zij ontkende, verdraaide en maakte er haar eigen waarheid van. In ieder geval was het volgens haar allemaal niet waar, of niet haar schuld.

‘M’n moeder gunde het me niet om bij m’n vader te wonen. Ze had nog liever dat ik naar een tehuis zou gaan’

M’n moeder zag een grote kans om mij uit huis te laten plaatsen door de Kinderbescherming. Dat dat niet op heel korte termijn zou gebeuren aangezien ik via een zorginstelling een voogd toegewezen had gekregen, daar had ze vrede mee. In het diepst van mijn ellende zei ze ook nog dat ze dit deed uit liefde voor mij. Wóédend was ik aan de telefoon. M’n moeder gunde het me niet om bij m’n vader te wonen. Ze had nog liever dat ik naar een tehuis zou gaan. Hun huwelijksproblemen en de trammelant vanwege de scheiding werd door haar over mijn rug uitgevochten. Ze was gewoon zo jaloers en vals omdat ik niet bij haar wilde wonen. Daarom deed ze er alles aan om mij uit huis geplaatst te krijgen. Als enige argument gaf ze dat m’n vader me niet goed kon opvoeden. Ik werd gedurende het telefoongesprek alleen maar bozer en bozer.

Na dit absolute dieptepunt in het contact met m’n moeder, heb ik besloten om haar niet meer als m’n moeder te beschouwen. Ze zag me toch alleen maar als een gehandicapte. En ze deed ook nog haar best om het me zo moeilijk mogelijk te maken. Vanaf dat moment ben ik haar bij haar voornaam gaan noemen, Ingrid dus. Nooit sprak ik meer met anderen over m’n moeder, dat woord had ik verbannen. Als het gesprek over haar ging, noemde ik haar Ingrid. En dat doe ik nog steeds, als er noodzakelijk contact moet worden gelegd. Ze is in mijn optiek de titel ‘moeder’ niet waard.’

Münchhausen-by-proxy

‘Al vele jaren lang heb ik geen contact meer met Ingrid. Ik heb geen last meer van haar. Zij ook niet van mij. Dat geeft de rust en het overzicht om de balans eens op te maken. Ik verwijt haar veel. Ik heb ook wel een bepaald medelijden met haar. Ze spreekt haar beide kinderen niet meer. Ze spreekt de man niet meer met wie ze getrouwd was. Ze is failliet verklaard omdat ze misbruik maakte van de alimentatieregeling. Die vrouw heeft alles verloren. Bovendien kan ik me niet voorstellen dat je intrinsiek je kind iets slechts wil aandoen. Dat suggereert dat die vrouw zelf ziek zou kunnen zijn. Zelf vindt ze natuurlijk dat haar niks mankeert, dus ze laat zich niet onderzoeken. Ik denk dat ze het Münchhausen-by-proxy-syndroom heeft. Dat is een psychische stoornis waarbij een ouder doet alsof het kind ziek is.

Ingrid is best een intelligente vrouw. Dat ik goed kan praten, heb ik van haar. M’n vader is niet echt een prater. Ik lijk in veel dingen op m’n moeder. Het is dus niet zo dat die vrouw gek is, maar ze heeft vreemde denkbeelden. Ze wilde heel rare dingen met haar kinderen.

De tijd brak aan om me te verzetten tegen de drie diagnoses die ik aan mijn kont had plakken: PDD-NOS, een disharmonisch profiel en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Graag wilde ik van de bemoeienis van die voogd af. Ik wees de zorginstelling erop dat er in het verleden acht onderzoeken waren geweest. Daarvan was zeven keer geconcludeerd dat er met mij niets aan de hand was. Maar kennelijk telt altijd het meest recente onderzoek. En dus drong ik aan op een nieuwe beoordeling. Die kwam er.

Na een flink aantal sessies, ik denk wel acht of tien, trokken ze een voor mij erg gunstige conclusie. Ik citeer letterlijk uit het verslag: “Uit heronderzoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van tekortkomingen in verbale of non-verbale communicatieve vaardigheden, noch blijkt sprake van stereotiepe gedragingen, interesses of activiteiten. Voorts is bij Dennis sprake van gevoel voor humor. Beperkingen in de sociale interacties lijken meer vijandig en negativistisch van aard, dan dat sprake is van een communicatiestoornis; de diagnose PDD-NOS wordt door ACT Express niet (h)erkend.”

Ook stond er in dit verslag dat ik geen disharmonisch profiel heb. Ik had alleen nog de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, maar dat was ook wel begrijpelijk. Dat is namelijk niet iets waarmee je ter wereld komt. Autisme en een disharmonisch intelligentieprofiel draag je al bij je als je wordt geboren. Dat heb je en daar kom je niet meer vanaf. Maar een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling ontstaat door alles wat er om je heen gebeurt. En dat was nogal wat, in mijn geval. Het viel dus prima te verklaren dat ik daarmee kampte. Deze nieuwe uitslag betekende dus: ik ben niet autistisch!’

Dood wilde ik

‘Tegen het einde van schooljaar 2011-2012 liep ik met mijn kop tegen een enorme betonnen muur. Mijn examenperiode was dermate dramatisch verlopen dat ik op meerdere vakken was gezakt. Ongetwijfeld zal een van de oorzaken zijn geweest dat er zich allerlei nare dingen in mijn privéleven hadden afgespeeld.

‘Ik kon niet meer omgaan met de paniekaanvallen. Er volgden nachten dat ik langs het spoor liep, maar het nét niet aandurfde om voor de trein te springen’

Door het verknalde examen en mijn slechte sociale leven zakte ik zo ver weg in mijn eigen trieste ellende dat ik suïcidaal werd. Dood wilde ik. Iedere dag voelde ik me ontzettend ongelukkig en ik kon niet meer omgaan met de paniekaanvallen. Er volgden nachten dat ik langs het spoor liep, maar het nét niet aandurfde om voor de trein te springen. Die nachten bij het spoor, met de zwarte gedachte om voor eens en altijd een eind te maken aan de misère, waren de ergste nachten van m’n leven. Ik kan me zeker drie nachten voor de geest halen waarin de paniekaanvallen zo erg waren dat ik het treinspoor opzocht om zo wellicht mijn persoonlijke malaise te kunnen oplossen.

Mijn depressie kwam langzaam pas onder controle vanaf het moment dat ik medicijnen ging slikken. Er werd mij oxazepam voorgeschreven. Dat is een zwaar middel. Het werkt rustgevend en ontspant de spieren. Het maakt ook suf. Het wordt gebruikt bij angst, gespannenheid, slapeloosheid en alcoholontwenning. Ik werd er inderdaad rustig van. Daarnaast slikte ik antidepressiva, maar daarvan merkte ik niet zoveel. De oxazepam deed wel goed zijn werk.’

Zwarte dagen

‘Ik ben zo’n type bij wie het glas altijd half leeg is. Dat is al heel erg lang zo. In mijn vroegste jeugd was ik een vrolijk en blij kind, maar sinds m’n moeder moeilijk begon te doen over mijn persoonlijkheid en karakter, is het bergafwaarts gegaan met mijn stemmingen. Alle ellende rondom de scheiding, de ruzies, de rechtszaken, mijn ontslag bij Powned en Veronica en de aanval met het mes hebben de toestand alleen maar verslechterd.

De afgelopen jaren heb ik extra aandacht besteed aan hoe ik me voel. Ik wil zo graag wat opgewekter zijn en zin hebben in het leven. Samen met de huisarts hebben we plannen gemaakt voor medicatie. In 2019 heb ik Citalopram geprobeerd. Ik heb dat een jaar lang geslikt. Toen stopte ik er abrupt mee, zonder af te bouwen. Ik voelde niets meer, net als vroeger met Ritalin. Ik voelde me geen mens meer, dus ik wilde ervan af. Welke soort antidepressivum ik ook probeer, het wordt er niet beter op. Zo’n middel zwakt alles af, ook dat beetje positieve gevoel dat ik nog wél heb.

Toen we concludeerden dat antidepressiva niets voor mij waren, maar ik me nog steeds niet gelukkig kon voelen, stuurde mijn huisarts me naar het ziekenhuis voor een hersenscan. Daar bleek niets geks op te zien. Geen afwijkingen. Ook kreeg ik van de dokter een verwijzing naar een psycholoog. Die stelde dat ik wellicht niet alleen geremd ben in mijn lichaamslengte. Het is goed mogelijk dat de medicatie die ik heb geslikt van invloed is geweest op de ontwikkeling van mijn hersenen. In een ingewikkeld verhaal heeft ze me uitgelegd dat er destijds misschien iets heeft gehaperd in de opname van bepaalde stofjes.

Als er in je puberteit uitgebreid wordt geëxperimenteerd met verschillende medicijnen, dan gaan er dingen in je hoofd niet lekker. Ik denk dat er daar iets mis is gegaan. Een complex samengaan van stofjes, medicijnen en hormonen. Als 12-jarige was ik een druk, opgewekt en vrolijk kind. Dat ben ik allemaal niet meer. Ik kan de medische uitleg niet letterlijk reproduceren. En dat hoeft ook niet. De conclusie blijft namelijk hetzelfde: lang medicatiegebruik heeft mij als persoon waarschijnlijk veranderd. Het heeft wellicht invloed uitgeoefend op mijn karakter. Op m’n denkwijze, emoties en gevoelens. Op de manier hoe ik in het leven sta en tegen dingen aankijk. Het voelt alsof het lange medicatiegebruik op een te jonge leeftijd mij heeft afgevlakt en afgestompt.

Ik kan er dus niks aan doen dat ik me voel zoals ik me voel. Het kwaad is in mijn jeugd al geschied. En aangezien ik alles al heb geprobeerd, kan ik concluderen dat het niet beter gaat worden. Soms heb ik een goede dag. Maar er zijn ook heel vaak dagen bij, dat het niet wil. Dat ík niet wil. Zware, lange, moeizame dagen. Zwarte dagen. Dat ik bij het opstaan al weet: dit is er weer één. Vandaag is er niks leuk. Op zo’n dag voel ik constant een ontembaar rotgevoel in m’n buik, ervaar ik de hele dag stress zonder reden en voelt het alsof ik moeilijk adem. Praten is op zo’n dag vreselijk. Het klinkt misschien fysiek, maar het is allemaal psychisch. Soms heb ik dit meerdere dagen achter elkaar. Dan kan ik fantaseren over de dood. Zonder enige vorm van angst, maar juist als een bevrijding.

Waar ik niet aan moet denken, is dat ik misschien nog wel vijftig jaar op deze wereld moet rondlopen. Op het moment dat ik dit schrijf, ben ik 28 jaar. Ik heb de laatste tijd veel nagedacht over hoe de rest van mijn leven eruit zal zien. Ik word somber bij de gedachte dat ik nog zo lang door zou moeten. Ik vind het leven meestal geen pretje. De goede dagen daargelaten, maar het is vrijwel dagelijks een gevecht om de tijd door te komen. Het idee dat dit nog tientallen jaren zo door zou moeten gaan, stemt me nog triester. De gedachte dat er nog duizenden zware dagen moeten volgen, maakt me zelfs doodongelukkig.

Daarom heb ik nagedacht over mijn toekomst. In de regel bepaalt het lot hoelang je leeft. Gemiddeld wordt een mens een jaar of tachtig als het meezit. Dat wil ik niet. Ik voel me al zoveel jaar structureel niet gelukkig... Zolang ik soms nog enigszins lol heb en ergens van waarde kan zijn, wil ik nog enkele jaren door. En dan is het wel klaar voor mij. Dan hou ik ermee op. Dan stap ik uit het leven. Ik weet zeker dat ik de juiste keuze maak. Ik heb er goed over nagedacht en alles nauwkeurig overwogen. Het is beter zo. De gedachte aan het einde geeft me houvast en rust.’

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Showbizz
  • Uitgeverij Flinterhin