De namiddag valt, en de rechtbank begint langzaam leeg te lopen. Her en der wandelt een advocaat met een toga over zijn arm naar huis of in de richting van zijn maandagmiddagborrel. In één zaal zit nog een gerechtelijk trio te wachten op de 19-jarige meneer A., die samen met zijn advocaat vanuit de gevangenis onder de rechtbank naar boven komt om gehoord te worden. A. oogt jong. Als een jongetje nog, eigenlijk. Terwijl hij achterover in zijn stoel in het beklaagdenbankje gaat zitten, mompelt zijn advocaat dat de rechter en de officier van justitie echt wel wat harder moeten praten omdat A. nogal wat last van zijn oren heeft.
‘U moet harder praten,’ voegt A. er voor de zekerheid nog maar eens aan toe. De rechter lijkt not amused te zijn door het idee dat hij de hele zitting zijn stem zal moeten verheffen. ‘Heeft u geen gehoorapparaat dan?’
A. reageert niet. De rechter wordt een beetje rood en zet dan toch zijn keel maar eens op. ‘HEEFT U GEEN GEHOORAPPARAAT?!’ roept hij in de richting van de beklaagde.
‘Een gehoorapparaat?’ vraagt A. verbaasd. ‘Nee, ik heb geen gehoorapparaat, ik heb gewoon last van mijn oren.’
‘Ik ga toch echt niet naar u roepen, meneer A.’ verzucht de rechter. A. reageert niet. ‘Hebt u mij verstaan?!’ vult de rechter zichzelf aan.
‘Wat?’ vraagt A. nu, een beetje verward. Dan is de rechter er klaar mee.
‘IK GA NIET EEN HELE ZITTING NAAR U ROEPEN!’ ‘MAAR IK HOOR HET NIET!’ roept nu ook A. door zijn microfoon, die daardoor heftig begint te kraken.
DM op Insta
Na een paar keer kolderiek heen en weer schreeuwen komt de bode met een oplossing, hij reikt meneer A. een koptelefoon aan en legt daarbij uit dat die hem misschien zal helpen de rechter via de microfoon te verstaan. A. lijkt het niet in de gaten te hebben en kijkt een beetje schaapachtig naar het ding. De bode zucht nog een keer, en zet dan ook zijn keel maar op.
‘MISSCHIEN GAAT HET MET DEZE KOPTELEFOON BETER!’
A. knikt, met de koptelefoon gaat het iets beter. De rechtszaak kan eindelijk beginnen.
De officier begint de zaak uiteen te zetten. In een andere zaak zit meneer A. blijkbaar voor een heleboel andere dingen, maar vandaag staat hij alleen terecht omdat hij ervan verdacht wordt dat hij – en de officier verzekert iedereen er nog maar eens van dat het geen grapje is – op 1 april een man heeft afgeperst door hem te zeggen dat hij zijn bodywarmer moest afgeven of anders klappen zou krijgen.
‘Klopt dit?’ vraagt de rechter. Meteen schudt meneer A. zijn hoofd.
‘Nee, ik heb...’ mompelt hij een beetje binnensmonds.
‘Ik kan u niet verstaan,’ bijt de rechter terug. ‘Wat?’
‘Nee,’ probeert hij nog eens, ‘hij had mij een...’
‘Meneer A., ik kan u niet verstaan!’
‘HIJ HAD MIJ EEN DM GESTUURD!’
‘WAT IS DAT?!’ roept de rechter terug.
‘EEN DM! OP INSTA!’
‘Oh.’
‘Hij zei dat ik een bodywarmer van hem had, maar ik zei dat ik niets had.’
‘Maar,’ moppert de rechter terug, ‘het slachtoffer zei dat u hem had gezegd dat hij kon kiezen: de bodywarmer afgeven of klappen krijgen.’
Criminele organisatie
Dan krijgt de rechter het op zijn heupen. Hij legt uit dat er op de plaats van het vermeende bodywarmerincident twee getuigen zijn geweest die ook meneer A. aanwijzen als dader. Tot overmaat van ramp komt er ook een sfeerreportage van de politie op tafel.
‘Een wijkagent heeft het over een groep jongeren waar altijd gedoe mee is, hij noemt het de groep van de Opaalweg. Die wijkagent zegt zelfs dat u een leider van die groep bent. Hoe zit dat?’
A. zucht diep en schudt zijn hoofd. Hij moppert dat hij geen criminele organisatie runt, maar dat hij gewoon lekker naar school gaat en zijn ding doet.
Daar gaat de rechter toch niet helemaal in mee. Hij begint een lijst misdrijven die nog voor moeten komen op te noemen, waarbij ook steeds de naam van meneer A. valt. Mishandeling en wapenbezit, diefstal in vereniging, pasjes afpakken van een verstandelijk beperkte jongen. Openlijk geweld. Vals geld. Diefstal en mishandeling. Mishandeling van een verstandelijk beperkte jongen. Drie mensen, zomaar uit het niets aangevallen op straat.
‘Ik hoor u zeggen dat u een brave jongen bent. Hoe zit dit dan?’
‘Nee, nee,’ verzucht A. weer. ‘Ik doe gewoon mijn ding. Ik ga naar school, alles wat hier zo opgesomd wordt, vind ik wel heftig hoor, maar ik kan er niets aan doen.’
‘MENEER A.! NU IS HET GENOEG! U ROEPT VEEL TE HARD IN DE MICROFOON!’‘Wat?’
Krakende boxen
Even valt het gesprek stil. Dan voegt A. er toch voor de zekerheid nog maar eens aan toe dat hij gewoon zijn ding doet.
Elke keer dat meneer A. zijn verhaal opnieuw inzet, gaat hij harder roepen in de microfoon die voor zijn neus staat. Misschien hoort hij zichzelf niet goed, misschien denkt hij dat de microfoon niet goed werkt, maar door het roepen kraken
alle boxen in de rechtszaal. Na de zoveelste luide hartekreet van meneer A. is de rechter het beu, en onderbreekt hij de beklaagde. ‘MENEER A.! NU IS HET GENOEG! U ROEPT VEEL TE HARD IN DE MICROFOON!’
‘Wat?’
‘U hoeft niet zo te roepen! Wij horen u wel! Wij zijn hier niet degenen die doof zijn!’
A. knikt. Dan is het woord aan de officier van justitie die vindt dat alles bewezen is, omdat er een aangifte is en er wat getuigen ter plaatse waren. Hij vindt meneer strafbaar en eist 38 dagen gevangenis, de tijd die hij al in voorarrest heeft gezeten. Daarbij, zegt hij, wilde hij de eis rond de bodywarmer simpel houden, zodat hij bij de andere zaken zijn handen vrij heeft.
‘Heeft u daar nog wat over te zeggen, als laatste woord?’ besluit de rechter.
‘Ja! Dat wil ik wel!’ roept A. in de microfoon. ‘Ik heb helemaal geen bodywarmer! Ik zou niet weten waar! Dat moet me gewoon even van het hart.’
De rechter knikt begripvol en legt hem de voorgestelde 38 dagen op.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer