De rechtbank is nog altijd verlaten, publiek is nog steeds niet welkom in de rechtszaal en nog altijd geldt de regel dat er maximaal drie journalisten tegelijk aanwezig mogen zijn. Zodra de deuren van de rechtszaal opengaan, sloffen de aanwezigen naar binnen. Op de plaats van het beklaagdenbankje staat nu een groot scherm, met daarop de 30-jarige mevrouw S., die gestreamd wordt vanuit de gevangenis waar ze tijdelijk in bewaring zit.
Mevrouw S. zit achter een tafel een beetje voorovergebogen in haar stoel en kijkt amper de camera in. Als een stervend vogeltje in de schaduw van een struikje wacht ze op het oordeel van de rechter. Ze hoest af en toe.
‘Oké, mevrouw S.,’ begint de rechter. ‘U bent vandaag verdachte in deze rechtszaak, dat wil zeggen dat u niets hóeft te zeggen, maar dat u in elk geval goed op moet letten. Ik hoor u hoesten, zijn dat coronaklachten?’
‘Ja. Ze zijn nu aan het testen of ik het heb.’
De rechter knikt. ‘In elk geval het beste en alle gezondheid, want dit is voor niemand fijn.’
‘Dank.’
‘Dat meen ik echt,’ voegt de rechter er voor de zekerheid nog maar eens aan toe.
‘Dank.’
Dan is het nu toch echt tijd om met de rechtszaak te starten. De officier somt de feiten op waarvan mevrouw S. verdacht wordt. Ze zou een man bedreigd hebben met de woorden: ‘Ik vermoord je, brand in de hel.’ Ze zou een vrouw mishandeld hebben door haar te trappen, een vrouw mishandeld hebben door haar te krabben en een vrouw in het gezicht geslagen hebben. Tot overmaat van ramp waren dit ook nog eens verpleegkundigen in de psychische hulpverlening, die ook maar hun werk aan het doen waren.
De rechter luistert hoe de officier van justitie de zaak uiteenzet en kijkt dan naar de beklaagde op het scherm.
‘Eerst over die bedreiging, mevrouw. Weet u nog wat u er indertijd over zei?’
‘Nee.’
‘Hebt u die man bedreigd?’
‘Weet ik niet.’
‘En die mishandelingen?’
‘Daar weet ik niets meer van. Ik weet van niets meer iets af. Ik kan het me ook niet voorstellen; ik geloof niet in goed en kwaad, dus ik zou ook niet dreigen met de hel.’
Slepen met een hondje
De rechter laat even een kleine stilte vallen. Hij kijkt nog eens naar het scherm dat voor hem staat. Misschien om na te denken, misschien om tijd te rekken. Misschien omdat hij wil inschatten of mevrouw S. de waarheid spreekt. ‘U ontkent dus?’ vervolgt hij dan. ‘U hebt blijkbaar ook nog met een hondje lopen slepen, een hondje dat dat op z’n zachtst gezegd niet erg fijn vond.’
Het gesprek kabbelt een beetje voort. Steeds probeert de rechter de feiten aan mevrouw S. voor te leggen, maar eigenlijk zegt ze op alles dat ze het allemaal niet meer weet.
‘Mevrouw S.,’ onderbreekt de rechter haar dan ineens. ‘Zou het niet kunnen dat het allemaal wel gebeurd is, maar dat u er echt niets meer vanaf weet?’
Mevrouw S. knikt aarzelend. ‘Ik ben gestopt met een antipsychoticum, en met het andere nog niet begonnen. Het zou kunnen dat ik een psychose had, maar wat ik daarin doe, dat onthou ik niet.’
Ik weet wat ik heb. Ik heb een lager IQ dan mensen denken
‘Ja,’ verzucht de rechter, ‘dus u weet het allemaal niet meer, zegt u. En toch geven de directeur én een psycholoog van de instelling aan dat u geen psychose had, maar uit uzelf handelde. U schijnt ook nog geroepen te hebben: “Ik vermoord je, dood aan jou!” maar dat is u niet ten laste gelegd. U zegt steeds dat u er niets meer van weet, maar toch: als ik het proces lees, zijn de specialisten het daar toch niet altijd mee eens.’
Mevrouw S. schudt haar hoofd, ze lijkt een beetje boos te worden. Of verdrietig, het is moeilijk te zien op het scherm. Heel even lijkt de rechter nog wat te willen vragen, maar dan gaat hij toch maar gewoon door met het proces.
Het strafblad van mevrouw S. komt ter sprake: in 2018 zat ze in de gevangenis voor mishandeling, een jaar eerder voor vernieling, mishandeling, de wet dierenmishandeling, geweld tegen een beroepsbeoefenaar en belediging van een ambtenaar in functie. ‘Dat is nogal een lijst,’ verzucht de rechter. Mevrouw S. knikt, dat kan ze moeilijk ontkennen. ‘In 2017 vonden de specialisten dat u wél psychotisch was. Nu zeggen ze dat u dat niet meer bent. Maar dat u theatraal bent en dat u niet betrouwbaar bent in uw uitlatingen.’
Last van agressie
Weer laat de rechter een stilte vallen. Dan praat hij verder. ‘Het lijkt niet goed met u te gaan.’
S. knikt en laat haar hoofd nog wat dieper hangen.
‘Psychiaters luisteren niet naar me. Ik weet wat ik heb. Ik heb een lager IQ dan mensen denken.’
‘Dat heb ik gelezen, dat u dat denkt, maar u kon toch een IQ-test doen?’
‘Ja, maar die heb ik geweigerd. Ik heb autisme en word te hoog ingeschat. Ik heb last van psychoses en depressies. En ook van agressie.’
En waar u nu zit, hebt u het daar naar uw zin?’
‘Nu? Nee. Ik zit vast. Ik kan mijn ouders niet zien.’
‘Maar met corona kunt u uw ouders sowieso niet zien.’
‘Hoezo? Ik hou gewoon anderhalve meter aan. En ik heb corona al gehad, dus ik ben niet meer besmettelijk.’
‘Ah, ja, ik dacht dat u nog getest werd.’
Daar lijkt mevrouw S. niet op te willen reageren. Uiteindelijk zijn de officier, de advocaat en de rechter het wel met elkaar eens: de straf die er komt zal ze moeten uitzitten, maar er moet nadien een behandelplan komen om te voorkomen dat dit wéér gebeurt.
‘Wilt u er zelf nog wat over zeggen?’ vraagt de rechter ten slotte. Dan begint mevrouw S. te huilen. ‘Ik vind het echt heel erg, maar ik kan me er echt niets van herinneren. Ik hoop niet dat ik nu theatraal overkom, maar ik wil gewoon met mijn agressie om leren gaan.’
De rechter knikt en geeft aan dat hij haar gelooft. Hij legt haar drie maanden gevangenisstraf op, waarvan één voorwaardelijk, plus de tenuitvoerlegging van de tijd die haar nog boven het hoofd hing vanwege eerdere veroordelingen. Die tijd, redeneert de rechter, is óók nodig om een zorgplan op te stellen.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer