Het zal niet als een verrassing komen als ik zeg dat ik geen fan ben van het volledig doorgeslagen, greed is good-esque kapitalisme waaraan we met z’n allen blootgesteld zijn. Vrijemarkteconomie klinkt relaxed, vrijheid blijheid, weet je wel, maar de zoete, sappige vruchten ervan worden toch vooral geplukt door de mazzelaars in het ganzenbord des levens.
De winnaars van de rattenrace krijgen een hele kaas, duizend maal zo groot als hun rattenmaagjes, om te laten verschimmelen; wat een trofee! De overige deelnemers wordt één enkel plakje toegeworpen, waarom gevochten moet worden, willen ze niet verhongeren, willen ze blijven leven, just to ratrace another day.
Oké, da’s misschien een tikkie overgedramatiseerd, maar dat een topmannetje van een multinational gedurende een stevig potje kakken meer verdient dan de vrouw die dagelijks de strontstrepen uit z’n plee poetst in een heel jaar, da’s totale waanzin. Maar een communist? Nee, dat ben ik toch ook niet, zo ondervond ik afgelopen weekend maar weer eens.
L. en ik hebben een huisje op een volkstuinpark. Er wordt van je verwacht dat je je eens in de vier weken, op een zaterdagochtend van tien tot twaalf, effe inzet voor het algemeen nut. Afgelopen zaterdagochtend moest het gemaaide gras van het speelveldje bij elkaar worden geharkt.
We zijn met een mannetje/vrouwtje of zeven, acht nog geen vijf minuten aan het werk, of een vent van achter in de veertig met Jeroen Pauw-haar vraagt aan de op gronde van senioriteit aangestelde voorman: ‘Wanneer is het pauze?’ ‘Dat moet je maar aan de paus vragen,’ zegt de voorman, die duidelijk geen zin heeft om voor schoolmeester te gaan lopen spelen.
Jeroen haalt zijn schouders op. De volgende anderhalf uur harkt ie, op z’n dooie gemakkie, keer op keer dezelfde drie vierkante meter speelveld, kamt zo nu en dan omstandig met z’n riek over een bergje reeds bij mekaar geveegd gras, alsof er een kapsel in aangebracht moet worden, maakt met iedereen die voorbij komt een veel te lang lulkoekpraatje en geniet tussendoor vooral volop van het zonnetje, de handen en kin rustend op het uiteinde van de steel van zijn werkloze hark.
Ondertussen wisselt de rest veelbetekenende, geërgerde blikken, want wat denkt die klojo nou? Dat we niet doorhebben dat ie geen ene reet uitvoert? Maar ja, er iets van zeggen, dat is ook weer zoiets, daar krijg je alleen maar gedonder van.
Om half twaalf zegt Jeroen tegen niemand in het bijzonder: ‘Ik moet nog even voor het winkeltje om twaalf uur sluit een lege gasfles inruilen voor een volle,’ waarop hij alles uit z’n handen laat flikkeren en we hem niet meer terug zien.
‘Van ieder naar vermogen, aan ieder naar behoeften,’ luidt het communistisch adagium. Ja, er hoeft er maar één met de pet naar te gooien en de rest kan zichzelf gaan zitten opvreten.