'Jan Mulder is een pretentieuze blaaskaak die zeikt over alles'

De onderschatte Vlaamse schrijver Herman Brusselmans beledigt de overschatte deskundoloog Jan Mulder.

Jan Mulder

— Pas op: satire! Elke week fileert de onderschatte Vlaamse schrijver Herman Brusselmans een overschat persoon uit de wereldgeschiedenis. ‘Een stilistische oefening in iemand uitschelden’, zoals hij het zelf noemt. Dat kun je grappig vinden, of niet. —

Het kan bijna niet anders of er zijn drie Jan Mulders. Dan zie je hem om 19.00 uur als tafelheer bij DWDD, binnen het half uur is hij aan het orakelen tijdens een rechtstreekse uitzending op een ander Nederlands kanaal, en op hetzelfde moment wauwelt hij erop los in een liveprogramma van de Belgische commerciële zender VTM. Wat de drie Jan Mulders alleszins gemeen hebben, is dat ze zich verenigd weten in de enige echte Jan Mulder, een ouwe zeur met een kop die de vergelijking met een olifantenkont met glans doorstaat.

Mulder werd geboren in het Groningse gat Bellingwolde op 4 mei 1945, als zoon van Sjoerd Mulder, een schoenlapper die alleen kaplaarzen uit de 19de eeuw lapte, en Sjaan Mulder-Takkenfluts, een ietwat wankele vrouw die opknapbeurten van struisvogels met een buitenbaarmoederlijke zwangerschap organiseerde.

Mulder had aanleg voor voetbal, en ging bij Winschoten spelen, waar aanleg voor voetbal een verwaarloosbaar detail is. Af en toe maakte hij een doelpunt en zo kwam hij in het vizier van Anderlecht, dat weleens een Nederlander in de rangen wilde, waar men later natuurlijk spijt van kreeg, want met een Nederlander haal je toch algauw een per definitie enorm pretentieuze blaaskaak binnen.

Bovendien had Mulder zwakke knieën van het te veel gehurkt aan z’n pik rukken, maar hij wist de zwakte van die kutknieën een tijdlang te camoufleren, zodat Ajax hem binnenhaalde. Reeds dezelfde dag ontdekten ze bij Ajax dat Mulder rotknieën had, en hij werd aangeraden om te stoppen met voetballen, waarmee aan een onopvallende sportcarrière een einde kwam.

Toen begon Mulder met iets waarvan we tot op vandaag met veel spijt de noodlottige gevolgen dragen: hij ging columns schrijven. Sportcolumns. Voetbalcolumns. Altijd dezelfde flutcolumns over Winschoten, Anderlecht, Ajax en het verzolen van kaplaarzen. Hij werd door nitwits geprezen om zijn stilistiek, terwijl Maxim Hartman met twee gebroken handen en een papieren zak over z’n kop betere columns zou schrijven dan Jan Mulder.

Die kreeg het ondertussen steeds hoger in z’n bol, en hij ging ook voor televisie werken. Zeiken over sport. Over voetbal. Over kaplaarzen. Over politiek. Over klimatologische verificaties en hun invloed op het middenveld van Winschoten, Anderlecht en Ajax. Over godverdomme álles. In Nederland was men z’n gezemel algauw zat, en als hij weer eens op de vaderlandse tv verschijnt, mompelt de kijker: ‘Daar heb je de olifantenkont weer,’ en zapt weg.

In Vlaanderen blijft men inmiddels dol op Mulder. Men beseft dat aan wat hij vertelt net zo veel touwen vast te knopen zijn als aan een plas brak water, maar men blijft hem roemen om z’n stilistiek. Maar geloof mij, een zwangere struisvogel heeft meer stilistiek dan Jan Mulder.