Niemand heeft het makkelijk. Dat vergeet ik weleens. Dat die klootzak die me snijdt met z'n Audi A8 ook zo z'n problemen heeft. Dat z’n secretaresse het niet meer met ’m wil doen, omdat ie door een rottende kies uit z’n bek is gaan stinken, maar te bang voor de tandarts is om ’m te laten trekken, of zo.
En die trut die me met een anoniem nummer onder het eten belt om me de een of andere verzekering aan te smeren, hoewel ik in het bel-me-niet-register sta, die heeft ook d’r eigen sores. Bijvoorbeeld dat ze dat baantje als telefoniste erbij heeft om een 27-jarige, nog altijd inwonende zoon te onderhouden die maar niet wil slagen voor z’n mavo-diploma omdat ie de hele dag zit te blowen en tevergeefs probeert z’n carrière als mumble-rapper van de grond te krijgen.
Uiteraard geef ik die Audi-rijder luid claxonnerend de middelvinger en scheld ik die beldel verrot. Want niemand heeft het makkelijk, zeker ik niet.
Ook ik heb weleens gedoe met werkgevers, lichamelijke ongemakken, relatieproblemen, een sterfgeval in de familie, geldnood, een gestolen fiets, koude koffie en/of dat al het wc-papier op is, en heb zodoende een kort lontje gekregen. Nee, ik heb helemaal geen lontje meer. Ik ben een strijker waar je maar een tikkie verhit naar hoeft te kijken of hij klapt in je hand, flats, alles vanaf je elleboog aardbeienvla, bitch. Dat zal je leren de hele rij bij de kassa op te houden door zo ter-gend fuck-ing tra-haag met je bibberende rimpelklauwtjes dat ene enkele pakje Croma stuivertje voor stuivertje af te rekenen, slome oma, talmende bejaarde, Wurst mit Sauerkraut saugende moffenhoer die je er ooit was.
Ja, de rasp van het dagelijkse bestaan wordt ook onophoudelijk over mijn gemoed gehaald tot al m’n zenuwen overgevoelig open en bloot liggen.
Gelukkig heb ik sinds kort een toevluchtsoord, een privé-paradijsje waar ik voor anderen en mezelf weer een uitstaanbaar mens kan worden: een volkstuintje mét huisje van nog geen vijfentwintig vierkante meter erop. Aan dat huisje was al twintig jaar niets meer gedaan, dus ieder weekend is het schuren en schilderen, en afgelopen weekend heb ik een conifeer gerooid, om op de vrijgekomen grond aardbeien, kruisbessen en rabarber te planten.
Het doorzagen van de stam en het uitgraven van de kluit was voor iemand met een zittend beroep zoals ik nogal een inspanning, maar met iedere druppel zweet die ik zwoot, verdampte er een beetje van de in het alledaagse leven opgelopen frustraties en irritaties, tot ik moe, maar totaal ontgift en verfrist met een ijskoud biertje m’n gedane arbeid overzag.
En toen de buurman over de heg kwam hangen en zei dat het weleens tijd werd dat ik m’n grasveld ging maaien, want dit was natuurlijk geen gezicht, wilde ik ’m niet eens op z’n bek slaan.