L. en ik wonen sinds afgelopen zomer in een gloedje nieuw opgeleverd appartementencomplex. Een paar weken geleden hing er in de lift opeens een handgeschreven briefje. Van een van de buren. Niks passief agressiefs. Nee, of het niet eens tijd werd voor een borrel met z’n allen. Of we die en die dag om 17.00 uur allemaal konden. En of we allemaal een hapje en een drankje mee wilden brengen, naar de hal beneden, bij de automatische voordeur die om de haverklap hapert.
‘Ja!’, ‘Leuk!’ en ‘Ik neem muziek mee!’ hadden buren erbij geschreven. En hun telefoonnummers. Voor in de WhatsAppgroep. Stiekem ben ik dol op WhatsAppgroepen met buren. Ik heb die van ons vorige huis ook nog. Ik lees graag dat Margreet van de vijfde – die ik al een half jaar niet gezien of gesproken heb – vraagt: ‘Jongens, ik ruik een brandlucht! Gaat alles wel goed?’ En dat Nienke van de derde – eveneens een half jaar geen contact mee gehad – dan antwoordt: ‘Sorry! Ik heb m’n Aardappel Anders te lang in de oven laten staan!’ En dan, even later: ‘Als er zo aangebeld wordt, is het voor mij! Ik heb pizza besteld!’ Sommige mensen kijken GTST, ik lees die oude WhatsAppgroep, shoot me.
Maar goed, die burenborrel dus. Daar zag ik dus als een berg tegenop. Het ongemak dat bij dat soort aangelegenheden van de mensen afspat, de stroeve gesprekjes, de kleine kans dat er toevallig zo’n rechtse reaguurder tussenzit die onder m’n stukkie op de Facebook-pagina van Nieuwe Revu dreigt me op m’n bek te timmeren, het valt me allemaal zwaar.
Ik stelde L. voor te doen alsof we niet thuis waren, met de gordijnen dicht en het licht uit, maar nee, zei ze, ‘ik ga me niet opsluiten in m’n eigen huis. Het wordt vast gezellig, joh. En er is alcohol. Je bent toch gek op alcohol?’ Ze pakte een fles witte wijn uit de koelkast, vulde een glas met zoute stengels en sleepte me aan m’n haren mee naar de hal.
Daar stonden ze, onze buren, bij het uitklaptafeltje met flessen, glazen en chips, tussen de kratten bier. Katy Perry schalde uit een Sonos-speakertje. Iedereen nog een tikkie ongemakkelijk met een drankje in de hand. ‘Oh, en wat doe jij voor werk?’ ‘En waar woonden jullie hiervoor?’ ‘Wanneer zijn jullie uitgerekend?’
Maar – zoals dat altijd gaat – werd bij ieder nieuw glas het gesprek minder stroef. De mensen begonnen er zelfs lol in te krijgen. Er werd gelachen, niet omdat dat sociaal gewenst is, maar uitbundig. Iemand hief een lied aan. En midden in de nacht plaatste iemand een filmpje in de WhatsAppgroep; het laatste handjevol feestnummers had een statafel en de laatste flessen wijn de lift in gesleept om aldaar – op en neer, op en neer – te zuipen en te dansen tot de drank en zijzelf helemaal op waren. Mensen die – als ze elkaar de ochtend ervoor in dezelfde lift waren tegengekomen – slechts kort gegroet zouden hebben om verder te zwijgen. Ik zeg: ‘Leve Koning Alcohol!’