Beste Jesse Klaver,
Dit is een column.
Over politici die doen of ze dichten.
Die plots praten in korte zinnetjes.
Zinnetjes van tekstschrijvers.
Zinnetjes die een beetje stinken.
Stinken naar effectbejag.
Naar gedweep. Naar pathos.
Naar het verlangen naar een brok of een traan.
Dit is een column.
Een column over odes vol open deuren.
Odes die je direct aanspreken met jou en jij, alsof je in de Ikea staat.
Odes met steeds een witregel.
Die worden uitgesproken of het 4 mei is op de Dam.
Odes die het hebben over ‘harten die horen’.
Terwijl dat helemaal niet kan.
Harten pompen, die horen niks. Harten die horen heten oren.
Behalve in een tekst van Marco Borsato.
Of in een mislukte ode.
Dit is een column. Over zo’n mislukte ode.
Hoe herken je een mislukte ode?
Bijvoorbeeld aan het gebruik van de zin ‘Dit is een ode’.
Aan een beetje ode hoor je meteen: dit is een ode.
Een goed lied hoeft ook niets steeds te herhalen dat het een lied is.
Maar een mislukte ode moet steeds zeggen: ‘Ik ben een ode’.
Die gebruikt geforceerde termen als ‘brandweervrouwen’, terwijl 95 procent van de brandweermensen brandweerman is.
Die laat woorden als ‘vechtjassen en klasbakken’ ghostwriten voor iemand die die normaal nooit gebruikt, en ze zo dan ook uitspreekt.
Die zorgt ervoor dat één iemand volschiet: degene die hem schreef.
Terwijl hij snikkend dagdroomt over een agent die na zijn dagdienst nog een nachtdienst draaide. Precies als in een film. Een B-film. Omdat hij in het echt helemaal geen agenten kent. Alleen Ellie Lust.
Dit is een column.
Over clichés verpakt als diepgang.
Over lege woorden verpakt als betekenis.
Over kitsch.
En kitsch is het tegenovergestelde van kunst.
Kunst is de waarheid, kitsch de leugen.
Deze ode wilde kunst zijn.
Maar deze ode klonk naar zwijmelende violen, naar pronkschaaltjes, huilende zigeunerjongetjes. Naar een verstrengelde koppeltje op een schommel, kijkend naar de zon die in de zee zakt.