Wie de meest recente oefenduels van Oranje heeft gezien, tegen Engeland en Portugal, zou zomaar hoopvol kunnen zijn over de toekomst. Het eerste duel was weliswaar slecht en beloofde weinig beterschap, maar tegen de Portugezen zag het er alleraardigst uit, met name dankzij de vernieuwde tactiek van Ronald Koeman, die ervoor koos om met drie centrale verdedigers te voetballen, waarbij vooral Matthijs de Ligt positief opviel.
Hoewel nog steeds veel hardliners prediken dat het Nederlands elftal altijd met een trio aanvallers moet voetballen, met extra aandacht voor het vleugelspel, is er eindelijk realisme ontstaan in de technische staf van het nationale voetbalteam, die de armoede in de keuzemogelijkheden omarmt en daarom selecteert en formeert naar de mogelijkheden. Als er gevoetbald moet worden tegen een elftal dat beter is, kan er maar beter worden gekozen voor de defensie, in de hoop dat een countermoment – dat zich elke wedstrijd wel voordoet – zal leiden tot een doelpunt dat tegen de krachtsverhouding is.
Koeman heeft lang genoeg in het buitenland gewerkt om te begrijpen dat onze arrogantie niet helemaal strookt met de werkelijkheid. Onze voetbalvisie is gedateerd. Dat kan je afleiden aan het gebrek aan absolute wereldsterren in deze generatie, maar ook het aantal Nederlandse coaches in het buitenland heeft een bedroevend cijfer bereikt. Niemand zit nog te wachten op verheerlijking van het antieke totaalvoetbal, dat in andere landen allang verder geëvolueerd is.
Toch is de hosannasfeer van vorige week een beetje misplaatst. We hebben eindelijk een bondscoach die naar de povere opties handelt en onze tekortkomingen ruiterlijk erkent, maar het betekent niet dat hij overal een oplossing voor heeft. Het underdogvoetbal kan worden verfijnd, net zolang tot Oranje een onverslaanbare voetbalmachine wordt. Alleen legt dat ook beperkingen bloot, vooral als de opponent kwalitatief gelijkwaardig óf beduidend minder is.
Het nieuwe Oranje leert niet meer zelf dominant te voetballen. De tactiek is gericht op berusting – het uitvloeisel van vier jaar vernedering in kwalificatieduels. We nemen niet meer de regie in handen, maar hopen op een zwak momentje van de tegenstanders, zodat we dat ongenadig kunnen afstraffen. Er is op zich niets mis met deze instelling. In Italië zijn ze er groot mee geworden en werd het catenacciovoetbal decennialang gecultiveerd en zelfs geromantiseerd, omdat het zoveel succes opleverde.
De vraag is of het in onze volksaard zit om ook genoegen te nemen met een afwachtende rol. Wij zijn meer de gangmakers die van sierlijk en attractief voetbal houden. Niemand leert graag op zijn amateurclub hoe hij een mooie tackle moet maken. Alles is gericht op aanvallen, positiespelletjes en individuele technische acties. Toch zijn we vreemd genoeg juist in deze elementen steeds slechter geworden.
Tegen die ontwikkeling kan Koeman zich niet verzetten. Dat is iets voor de lange termijn. Hij moet zich neerleggen bij het feit dat we tegenwoordig alleen één tactiek echt goed kunnen uitvoeren. Als Oranje in de toekomst het spel zal moeten maken, zullen al onze beperkingen alsnog pijnlijk zichtbaar worden. Oranje moet in aanloop naar het EK van 2020 dus vooral hopen op een kwalificatiepoule met zware tegenstanders. Anders hebben we een probleem.