Afgelopen week gebeurde er iets bijzonders op Urk: de gemeenteraad besloot dat de straten in de nieuwbouwwijk Schokkerhoek vernoemd zullen worden naar oude zeehelden, over wie de laatste paar maanden juist zoveel discussie bestaat, omdat ze ook de nodige misdrijven op hun naam hebben staan, zoals moordpartijen en een agressieve vorm van slavernij.
Op initiatief van raadslid en vishandelaar Jan Koffeman (Hart voor Urk) gaat de christelijke gemeente, tegen de stroom in, ondanks alle debatten, een prominente plek geven aan mensen als Michiel Adriaenszoon de Ruyter, Jan Pieterszoon Coen en Witte Corneliszoon de With. Urk wil hiermee de geschiedenis eren en tegelijkertijd een statement maken tegen de monopolie van overijverige actievoerders, die steeds weer iets nieuws ontdekken om tegen te strijden – zoals onlangs een cowboy- en indianenfeestje in Utrecht dat inderdaad, na druk van buitenaf, werd afgeblazen.
Dat Urk een totaal andere koers vaart en maling aan de bezwaren van tegenstanders heeft, illustreert hoe de enorme tweedeling in ons kleine land almaar toeneemt. Die mensen in de kleine gemeente in Flevoland zijn echt niet onderontwikkeld of dom. Zij kennen het sentiment ook wel in het land, daar worden ze bijna wekelijks mee doodgegooid in de kranten en op televisiezenders, maar ze zijn simpelweg de betutteling door een paar beroepsklagers zat.
Er wordt de Urkers van alles opgelegd, door zelfbenoemde prominenten met wie zij niets gemeen hebben, met de toevoeging dat iedereen die niet dezelfde visie huldigt een lompe racist is die moedwillig andersdenken schoffeert. Heel lang hebben ze schokschouderend toegekeken, omdat ze niet dachten dat het allemaal zo’n vaart zou lopen, maar nu er vanuit de hoofdstad wordt gedicteerd wat iedereen moet geloven en verketteren, is het geduld op. Bestaande conflicten worden kortom op de spits gedreven.
Het is makkelijk om nu te lachen om de gemeenteraad op Urk, die overduidelijk in contramine is, maar wat zij daar vorige week hebben besloten, het invoeren van een zeeheldenbuurt, moeten we als een metafoor zien voor de groeiende onvrede in de samenleving. Het antiracismekamp slaagt er weliswaar in om medebewoners van de Randstad van hun boodschap te overtuigen, maar daarbuiten is er louter afkeer van het gedram met de wapperende vingertjes.
We krijgen een tweedeling in het land die vergelijkbaar is met Amerika, Turkije en Engeland, waar de bewoners van de grote provinciesteden alle affiniteit zijn verloren met de hoofdstedelijke elite, die aan alle anderen op het grondgebied vertelt wat zij moeten voelen en vinden, doordrenkt in een sausje van morele superioriteit.
De extreemlinkse mensen zullen nu in koor roepen: is dat ons probleem? Nee, hoor. Zeker niet. Iedereen is vrij om zijn eigen tactiek en methodiek te hanteren. Het is alleen wel tragisch dat er binnen de groep van het antiracismekamp niemand opstaat die iets van inlevingsvermogen toont voor de grote groep die stelselmatig wordt gecriminaliseerd. De ironie bestaat uit het feit dat zij dat wel verlangen van de mensen die zij bestrijden.