Het beklaagdenbankje: 'Niemand gaat met die fluim lopen'

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewo...

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keukenleed. Deze week: hoe het speeksel van meneer K. op de plaats delict terechtkwam.

Illustratie Jeroen de Leijer

Op het moment dat de beklaagde meneer K. binnengebracht wordt door twee agenten, komen er via de publieksingang nog drie kale mannen binnen. Ze verontschuldigen zich, en leggen uit dat ze eigenlijk komen getuigen voor een andere zaak, maar dat ze wat vroeg waren, en het wel leuk vonden om ook nog een andere rechtszaak bij te wonen.

De bode probeert ze zo beleefd mogelijk tot stilte te manen en ze een plek te wijzen. Ze gaan wat jongensachtig gespannen op een van de banken zitten. De rechter test haar microfoon een keer. Meneer K., een wat tengere, donkere man met een klein sikje, wiens wijde trui zijn smalle schouders niet kunnen verhullen, zit in de beklaagdenbank omdat hij een telefoon geheeld heeft en daarnaast ook nog eens een inbraak heeft proberen te plegen in restaurant De Scheveningse Inloop in Helmond. Daarnaast zat K. in een proeftijd van twee andere veroordelingen, die hem dus ook nog boven het hoofd hangen. Achterin de zaal knikt een van de kale mannen een keer. Hij lijkt onder de indruk.

Loopje

‘Maar oké,’ begint de rechter, ‘ik zal eerst met u ingaan op de telefoon. Ik heb de verklaringen gelezen en u heeft uiteindelijk bij de politie gezegd dat u die telefoon heeft gekocht.’

De rechter vraagt wat hij weet van de af komst van de twee telefoons. Meneer K. zegt van niets te weten. Als ook de verkoper ter sprake komt, houdt K. zich van den domme. Op alle vragen haalt hij zijn schouders op. Na een paar keer proberen, heeft de rechter er genoeg van en gaat over op de inbraak in het restaurant. Weer probeert de rechter meneer K. aan de tand te voelen. Ze vraagt of hij wat tekst en uitleg zou willen geven.

‘Ik kan er niks over zeggen,’ mompelt hij.

‘Bent u daar geweest?’

‘Nee.’

‘U heeft daar niet proberen in te breken?’

‘Nee.’

‘We hebben een aangifte van het restaurant, met videobeelden waarop u door meerdere mensen herkend bent. Sommige mensen omschrijven u, andere mensen zeggen: dat is meneer K. Niet alleen herkennen ze u, dat zeggen zij dan, aan uw fysiek en aan uw gezicht, maar ook aan uw ehhm, ja, uw loopje, zeg maar. Wat vindt u daarvan?’

‘Wat moet ik zeggen, ik ben daar niet geweest.’

‘Dan is er buiten de winkel ook nog een indrukspoor gevonden,’ gaat de rechter maar weer verder, in de hoop dat ze K. ervan kan overtuigen dat hij daadwerkelijk op de plaats delict was. ‘En daarnaast is er natuurlijk ook nog speeksel in de achtertuin aangetroffen, dat is vergeleken met uw DNA-profiel, dat weet u toch?’

‘Ja.’

‘De kans dat het speeksel van iemand anders is dan van u, is kleiner dan één op één miljard.

Hoe verklaart u dat?’

‘Ik weet het niet.’

De rechter begint een beetje geïrriteerd te raken. Ze kijkt een keer ongeduldig naar de klok. Ook de officier probeert meneer K. aan zijn verstand te peuteren dat hij weliswaar niet op héterdaad betrapt is, maar dat dat ook weer niet zóveel scheelt.

‘En,’ voegt hij er op het einde van zijn betoog nog maar weer eens aan toe, ‘nou ja, als daar dan ook nog een ehh, ja, een speeksel, of ja, een ehh, een fluim ligt. Ja, dan wordt het helemaal lastig om dat te ontkennen. Ik realiseer mij dat ik een forse straf ga eisen, maar als ik kijk naar het strafblad van meneer K., dat hij nog ruim 3 maanden boven zijn hoofd heeft hangen. En dat helpt kennelijk geen zier om hem op het rechte pad te houden. En dan denk ik: meneer heeft zijn kans gehad.’

Speeksel

De officier maakt zich een beetje boos. Hij lijkt getriggerd te worden door het feit dat meneer K. geen enkel teken geeft van berouw of begrip, en weigert mee te werken. Toch probeert K.’s advocaat, het nog aan te vechten. Hij zegt dat hij meneer K. helemaal niet vindt lijken op de man op de camerabeelden. Dat die voetsporen niks zeggen, dat ‘een specifiek loopgedrag’ maar vaag is, en zelfs dat dat speeksel van meneer K. nog lang niet alles wil zeggen.

‘Ja, goed,’ vult hij zichzelf nog maar eens aan, ‘DNA is DNA natuurlijk, maar DNA zegt niets over het feit dat mijn cliënt daar is geweest en die inbraak heeft gepleegd. Het zegt hooguit iets over dat dat speeksel daar is geweest.’

‘Wie zou anders zijn fluim daar neergelegd hebben?’ werpt de officier terug. ‘Nou? Niemand gaat met die fluim lopen. In elk geval niet vrijwillig.’

De advocaat sputtert nog een beetje tegen, maar komt onder de streep met hetzelfde, net zo warrige betoog. Het wordt weggewuifd. De officier vraagt ongeveer 5 maanden gevangenisstraf, omdat K. in zijn dossier laat zien een stevige veelpleger te zijn. Daarnaast eist de officier dat al zijn eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, ter waarde van in totaal 128 dagen, ook ten uitvoer gelegd worden.

‘De kans op recidive is gewoon heel erg groot. Meneer K. heeft gewoon té lang met vuur gespeeld,’ besluit de officier zijn betoog.

Dan neemt de rechter het woord. De heling lijkt zonder enige moeite wettig en overtuigend bewezen te zijn, al vóór de rechtszaak, in het dossier. Hoewel de advocaat van meneer K. zijn twijfels had bij het DNA-bewijs, is de rechter daar toch ook duidelijk over. Meneer K. is schuldig aan alle misdrijven. Hij krijgt íets minder van de rechter dan geëist is. Hij krijgt de 4 weken die nog stonden bij oude zaken. De rest blijft als stok achter de deur op de plank liggen. Daarnaast krijgt hij 3 maanden gevangenisstraf, waarvan 30 dagen voorwaardelijk.