Het beklaagdenbankje: ‘Waar je eet moet je niet schijten’

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewo...

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keukenleed. Deze week: meneer C., die verdacht wordt van het verduisteren van 30.000 liter benzine.

Illustratie Jeroen de Leijer

Het is halverwege de middag als meneer C. de rechtszaal binnenstapt. Een op het oog keurig nette jongen, met een iets te vriendelijke glimlach op zijn gezicht. De roestvrijstalen lach van een vrome katholiek, die aan de deur komt uitleggen dat oorlog en hongersnood toch echt het grotere plan van Onze Lieve Heer zijn.

Meneer C. staat terecht voor zijn betrokkenheid bij het verduisteren van pakweg 30.000 liter benzine, die hij door middel van met gestolen identiteitskaarten verkregen tankpassen in een grote tankwagen heeft gepompt, om daar het bedrijf van de tankpassen uiteindelijk voor op te laten draaien. Daarnaast zou hij gelieerd zijn aan een oplichtersfamiliebedrijfje, dat onder andere ook een soort print-en-scanapparaat ‘verhuisd’ zou hebben – maar wel naar een onrechtmatige ontvanger.

Het lijkt meneer C. allemaal niet zoveel te doen.

Gedwee glimlachend luistert hij hoe de rechter vragen aan hem probeert te stellen. De zaak is al wat ouder, wat meneer C. allerminst slecht uit lijkt te komen.

‘Klopt het dat u, 4 jaar terug, midden in de nacht, met een tankwagen 30.000 liter getankt heeft met onrechtmatige tankpassen?’

‘Ik weet het niet meer, joh…’ mompelt C. glimlachend terug.

‘Hoezo, ik weet het niet meer?’

‘Nou ja, het is al zo lang geleden…’

Opvallende gebeurtenis

Even trekt de rechter een wenkbrauw op en kijkt de verdachte aan alsof hij in de maling genomen wordt. ‘Maar dat lijkt me toch iets wat je bijblijft, niet? Ik vraag niet of u 4 jaar geleden een rode of een zalmroze trui aan had, ik vraag of u voor heel erg veel geld midden in de nacht met een grote tankwagen getankt heeft. Het lijkt me toch een hele opvallende gebeurtenis.’

‘Ja, maar meneer de rechter, wat voor de een opvallend is, is dat voor de andere niet. Ik deed in die tijd zoveel foute dingen. Ik weet het gewoon niet meer.’

‘Maar het zou best kunnen?’

‘Het zou best kunnen…’ De rechter ademt een keertje in en uit. Zijn ogen verraden zijn irritatie nog net een beetje. Meneer C. wuift ook de volgende vragen weg met een lachend ‘Ik weet het niet meer’. De rechter kijkt een keer opzij, naar de griffier. Die tikt stug door en bemoeit zich nergens mee.

Neukertje

Dan is het woord aan de officier van justitie. Ze kijkt van haar papieren naar meneer C. en weer terug. ‘Maar, misschien mag ik nog één vraag stellen? Want ik zie meneer er hier maar een beetje om lachen, en het is allemaal lang geleden; dat klopt, het is lang geleden. Maar, die vriendin van u, die ex-vriendin, die mevrouw Bakker, dat is een ex-vriendin van u, toch?’

‘Wat ik net al zei, ik leefde een heel ander leven dan nu. Ik had geen vriendin. Ik had neukertjes.’

‘En deze mevrouw was een neukertje van u?’

‘Ehm… Ja, zoiets.’

‘Oké. Want zij heeft verklaard dat zij haar IDgegevens aan u heeft gegeven, en uit het onderzoek blijkt dat er met die gegevens bij de stichting is ingeschreven, waarbij vanuit dat bedrijf weer tankpassen zijn besteld. En daar is dus weer voor heel erg veel liters brandstof mee getankt.’

‘En zij is er zeker van dat ze dat van mij heeft?’

‘Ja, nouja, ja. En dan vraag ik me dus af, heeft u dat gedaan? Want u zegt net zelf dat u in die periode zoveel dingen heeft gedaan die voor u gewoon waren, maar voor mij niet.’

‘Ja, maar mevrouw, ik heb altijd geleerd: waar je eet moet je niet schijten. Dus dat zou ik sowieso nooit doen. Dat kan dus al helemaal niet kloppen, dat ze dat zegt. Dat past niet bij mij.’

Eventjes is de rechtszaal stil, in een mengeling van verbazing en vertwijfeling. Dan herpakt de officier zich. ‘U betwist dat,’ antwoordt ze, ‘dat u haar gegevens gebruikt heeft?’

‘Ik weet zeker dat dat niet klopt. Want zo ben ik niet. Ik schijt niet waar ik eet.’

‘Ik weet niet precies wat u daarmee bedoelt.’

‘Het was mijn neukertje,’ legt C. uit. ‘Dat hoort een beetje een veilige haven te zijn. Dat ga je toch niet verpesten?’

‘Maar het was niet uw vriendin, toch?’ verifieert de rechter.

‘Nee,’ antwoordt C. ‘Maar het was wel een neukertje.’

‘Een soort scharrel?’

‘Een neukertje. Maar dan moet het nog wel veilig zijn. Dat ik erheen kan, snap je.’

Moeras

De discussie over het neukertje en de veilige haven waar al dan niet gescheten mag worden, wordt afgekapt door de rechter. De verklaring van het neukertje staat, en wordt erkend door de rechter. Ook de bespreking van de verduistering van de printer komt in eenzelfde soort moeras terecht. C. beroept zich op het feit dat hij dacht dat hij gewoon een printer moest verhuizen en daarmee lijkt voor hem de kous af.

‘Nee, maar wat ik zei,’ voegt hij er nog aan toe, ‘ik heb zoveel fout gedaan, in het verleden. Maar ik gedraag me goed nu, nu ik tot bekering ben gekomen.’

Even lijkt de rechter een lach te moeten onderdrukken. ‘U zegt dat u tot bekering bent gekomen, moet ik dat letterlijk opvatten? Tot God?’

‘Ja.’

‘Ja, ja. Oké. En bent u dan bij een pinkstergemeente of zo?’

‘Nee, gewoon een christelijke gemeente.’

‘Oh. Oké.’

De rechter sluit het onderzoek. Voor het totaalplaatje krijgt meneer C. 21 dagen celstraf, met aftrek van de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Dat meneer C. zich tot God gewend heeft, om vervolgens op het rechte pad te blijven, lijkt voor deze twee misdrijven niets uit te halen. Met de roestvrijstalen glimlach van een overtuigde christen verlaat meneer C. de rechtszaal, zijn straf tegemoet.