De hoofdstad maakt een roerige periode door, en de mediagenieke Wilting is als het gezicht van de Amsterdamse politie niet van de tv te slaan. Een voorpublicatie van zijn autobiografie, die deze week verschijnt.
Het is 1 juli 1965, de dag dat ik start als agent van de Amsterdamse politie. Twee strepen op elke schouder. Die ochtend van de eerste juli neem ik thuis afscheid van mijn moeder. ‘Dag ma.’ ‘Jongen laat me nog even naar je kijken.’ Ze knikt goedkeurend. ‘Je ziet er prima uit.’ Ik zie aan haar gezicht dat ze trots op me is. Haar zoon bij de politie. In een prachtig uniform gestoken, loop ik de trap af van ons huis aan de Witte de Withstraat. Op mijn schouder rust de stang van mijn dienstfiets, een zwarte Simplex. Ook toen al liet je je fiets niet buiten staan. Dan wist je bijna zeker dat die de volgende morgen was verdwenen.
Wat onwennig fiets ik richting het Leidseplein. Daar moet ik vandaag beginnen. Een prachtig bureau, ingesloten door twee horecabedrijven. Eronder is een grote kelder waar ik mijn fiets stal. Toch wat zenuwachtig loop ik de vier treden van de betonnen trap op.
In de gang van het bureau staat aan de linkerkant een deur open. Daar moet ik me melden bij de wachtcommandant. Ik tik aan mijn pet. ‘Goedemorgen, dus jij komt ons versterken.’ Een grijze brigadier kijkt mij onderzoekend aan. ‘Ik ben brigadier Maurice van Dijk, tevens wachtcommandant. Jij komt bij mij op groep 5.’
Van Dijk is echt zo’n brigadier van de oude stempel, wat brommerig, een die duidelijk laat merken dat hij de baas is. Ik wacht enigszins nerveus op wat komen gaat. Aan de zijkant, achter de balie, staat een telexapparaat constant te ratelen. Dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen, een telexapparaat, zo’n ouderwets ding.
Een pokdalige ouwe hoofdagent die, gezien zijn uiterlijk, al tegen z’n pensioen loopt, stelt zich voor als de telexist. ‘Ja jongen, ik scheur dagelijks de telexberichten af en stop ze dan in een map die hier op het bureau staat.’ Hij wijst op een dikke map voor hem. ‘Iedere keer wanneer je je dienst begint moet je die map doorbladeren. Daar staan belangrijke berichten in die je voor het politiewerk op straat nodig hebt. Verder staat er ook in of je dienst is veranderd, of dat je naar een ander bureau moet. Kortom jongen, kijk er dagelijks in.’ Ik knik begrijpend, sta te trappelen om aan het echte politiewerk te beginnen in een prachtig bureau midden in het uitgaanscentrum van Amsterdam.
Alle bus- en tramlijnen
Na het behalen van het politiediploma mocht ik opgeven welk politiebureau mijn voorkeur had. Bureau Leidseplein leek mij het mooiste. Na een jaar ploeteren aan de politieschool in de Derde Oosterparkstraat in Amsterdam-Oost, kon ik de praktijk in. Dat was een jaar echt stampen geweest. Je moest de wetsartikelen in je hoofd krijgen en als je werd overhoord, moest je ze allemaal woordelijk kunnen opdreunen. Die kennis heb je voor je werk op straat nodig. Naast de wetskennis kreeg je ook les in plaatselijke gesteldheid: kennis van Amsterdam. Alle bus- en tramlijnen, belangrijke straten en gebouwen, alles moest je uit je hoofd leren, net als alle artikelen uit de plaatselijke politieverordening. Als ik daaraan terugdenk! Wanneer mag je buiten vloerkleedjes kloppen? En hoe zit het met de morgensterren, de mannen die in de late uurtjes van de nacht de vuilnisbakken doorzoeken om nog wat verkoopbaars te vinden? Maar gelukkig kan ik nu eindelijk de praktijk in. Strak in het politiepak. Twee strepen op elke schouder. Schoenen netjes gepoetst en de pet op het hoofd, met de klep diep in de ogen. Op je eerste dag als politieagent moet alles er spic en span uitzien.
Agent van politie, dat was ik nu echt. Aan die pet met in de bovenrand een soort veer had ik een bloedhekel. Hij leek meer op een vliegdekschip dan op een hoofddeksel. Kwam ook wel door mijn altijd wat stugge haardos. Later haalde ik die veer eruit en maakte er een soort chauffeurspet van. De zijkanten van de bovenrand wat naar beneden gedrukt en dan de pet kletsnat opzetten. Dan neemt de rand de vorm van je hoofd aan en lijkt de pet wat kleiner.
Brigadier Van Dijk: ‘Ik koppel je aan een oudere collega, hoofdagent Wolf. Hij zal je het bureau laten zien en je aan de mensen voorstellen. Loop maar even mee.’ De brigadier komt achter de balie vandaan en loopt naar de wachtkamer voor de agenten. ‘Jongens, dit is agent Klaas Wilting. Hij komt groep 5 versterken. Wolf, wil jij Wilting wegwijs maken en de komende maanden onder je hoede nemen?’ Een wat gezette hoofdagent in een net iets te klein getailleerd politiejasje komt naar me toe en steekt z’n hand uit. ‘Ik ben Co Wolf, wij gaan samen op pad. Ik zal je de geheimen van het politievak bijbrengen.’ Ik hoor de andere in de wachtkamer aanwezige collega’s schamper lachen. ‘Dan zul je wel veel leren!’ hoor ik ze roepen. Wolf haalt z’n schouders op. ‘Ach laat ze maar lullen. Jij zult nog wel de nodige opmerkingen naar je hoofd geslingerd krijgen, maar daar moet je tegen kunnen. Kom op, we gaan eerst naar de adjudanten. Dan krijg je transactieboekjes uitgereikt en kun je bekeuringen uitschrijven.’ Wolf grinnikt wat.
We lopen door een lange gang naar de achterkant van het bureau. Een stevige klop op de deur. In de kamer zitten aan een groot bureau twee adjudanten tegenover elkaar, Van Wijland en Kollerie blijken ze te heten. Op beide schouders van hun uniformjasje hebben ze een stip, een soort bolle zilveren knoop. Adjudanten worden dan ook ‘stip’ genoemd. ‘Zo jongen, jij komt ons dus versterken. Zijn we blij mee, we zijn hier behoorlijk onderbezet.’ Ik krijg m’n bekeuringenboekje uitgereikt met daarin transactiebonnen voor lichte vergrijpen. Dan kunnen de mensen meteen betalen als ze iets verkeerds hebben gedaan: bonnen van vijf, zevenenhalf en tien gulden. Ik voel me nu een echte agent, ik mag bekeuringen uitschrijven. ‘En jongen, op de vrijdagen wordt hier bij ons je salaris uitbetaald. Ligt er een zakje voor je klaar met het geld erin.’
Processen-verbaal in viervoud
Wolf en ik lopen terug naar de wachtkamer van de agenten. Daarachter is de typekamer met op elk bureau een typemachine, van die ouwe versleten Adlers. Op de politieschool heb ik typeles gehad en zelfs blindtypen geleerd met tien vingers. Mij wordt duidelijk gemaakt dat de proces-sen-verbaal in viervoud moeten worden opgemaakt. Vier velletjes met carbon ertussen. ‘Klaas, zorg er wel voor dat je niet te hard op de toetsen slaat, anders sla je de letters en de cijfers dwars door het papier. Vooral de o is een ramp.’ Wolf maakt met zijn vingers een typende beweging. ‘Van de adjudanten krijg je dan gegarandeerd de processen-verbaal terug. Die houden de velletjes papier tegen het licht en als ze gaatjes zien dan ben je ’t haasje. Subiet opnieuw doen.’
Aan die pet had ik een bloedhekel. Hij leek meer op een vliegdekschip dan op een hoofddeksel
Achter de ruimte van de wachtcommandant zijn de cellen. Drie gewone cellen en twee dronkemanscellen. Het stinkt er verschrikkelijk. ‘Elke nacht liggen hier dronkenlappen hun roes uit te slapen.’ Wolf wijst op de houten planken in de cellen. Die lopen naar achteren toe een beetje op. ‘Dat is wel nodig, want ze liggen vaak te kotsen en te pissen.’ Wolf trekt er een vies gezicht bij. ‘Denk maar niet dat wij dat dan opruimen. Dat moeten ze zelf doen. Krijgen ze emmers water en een harde bezem. Naar huis gaan voor ze het helemaal schoon hebben is er niet bij. Ach, je zult het allemaal meemaken.’
De wachtkamer voor de agenten is een grote langwerpige ruimte met tafels en stoelen en in de hoek is een klein keukentje, waar koffie kan worden gezet. Onder het raam aan de voorkant is over de gehele lengte een grote vaste bank. Vanaf die plek heb je door de grote ramen een prachtig uitzicht over het Leidseplein. ‘Ja, jongen,’ zegt Wolf, ‘als we op het plein wat zien gebeuren of er wordt geknokt, dan rennen we achter elkaar de straat op! Als het nodig is knokken we mee. Wij zijn dan net de Comedy Capers. In een lange rij het bureau uit, prachtig vooral ’s nachts.’ Gezien zijn gezichtsuitdrukking heeft hij er plezier in.
Wildplasser
Niet lang daarna maak ik het mee. Ik zie hoe midden op het Leidseplein een ongeveer 20-jarige jongen de gulp van zijn broek opendoet en begint te pissen. Dat kan echt niet, schiet het door me heen. Ik ren het bureau uit en pak de jongen bij z’n schouder. ‘Stoppen!’ roep ik op barse toon, je gaat mee naar het bureau. ‘Krijg de kolere,’ bijt hij me toe. Ik wil hem meetrekken, maar dat gaat niet zo gemakkelijk. Hij verzet zich hevig en probeert mij met een schouderworp op de grond te krijgen. Tijdens de opleiding kregen we behoorlijk wat sport en natuurlijk ook judo. Ik neem de worp dan ook over en gooi de jongen languit op de straat. Achter mij staan de collega’s klaar om de wildplasser af te voeren en dan gaat het in gezwinde pas terug naar het bureau. Ja echt, net Comedy Capers.
Klaas, kom op! We gaan de boze buitenwereld in.’ Wolf trekt de deur al open. We lopen het Leidseplein op. Ik voel me nog wat onwennig, heb het gevoel dat iedereen naar me kijkt. ‘We moeten wel bekeuringen uitschrijven, want die ouwe adjudanten willen regelmatig geld zien. Word je ook op beoordeeld. Als je niet genoeg geld binnenbrengt, roepen ze je op het matje. Maar maak je daar niet al te druk over, komt best voor mekaar. Ik weet wel wat plekjes waar bijna iedereen de fout in gaat. Kun jij je vingers blauw schrijven.’
Ik knik begrijpend. Het is duidelijk dat Wolf al een behoorlijke tijd in deze buurt rondloopt. Overal wordt hij gedag gezegd. Hij groet met een tik aan de pet terug en stapt bij diverse winkels naar binnen voor het maken van een praatje. Achterin de Korte Leidsedwarsstraat is het elektrazaakje van Moe Glas. ‘Waarom noem je haar Moe?’ vraag ik. ‘Weet ik ook niet. Iedereen noemt haar zo. Kom op, bij haar gaan we even een koppie doen. Heb je nog condooms nodig?’ ‘Condooms?’ vraag ik verbaasd. ‘Nou nee, eigenlijk niet.’ Wolf ziet dat ik licht begin te blozen en slaat me op m’n schouder. ‘Ach jongen, schaam je niet.’
Samen stappen we de zaak binnen. Wij worden begroet door een aardige, ietwat tanige oudere vrouw die mij van top tot teen bekijkt. ‘Ben jij nieuw hier?’ vraagt ze. Wolf antwoordt, voor ik wat kan zeggen. ‘Ja, vandaag bij ons begonnen, ik maak hem wat wegwijs.’ Als we weer buiten staan, zegt Wolf: ‘Klaas, als je wat elektraspulletjes nodig hebt, moet je ze hier bij Moe Glas kopen, krijg je behoorlijke korting.’ Dan met een knipoog: ‘En natuurlijk ook condooms, die heeft ze in alle soorten en maten.’ Van Wolf leer ik veel positieve, maar ook negatieve dingen. Hij weet de mensen op straat op strenge toon aan te spreken, maar vergeet de lach niet als hij ze een bekeuring geeft. Ze pikken het allemaal zonder morren van hem. Hij weet ook hoe je ruzies moet beslechten en crisissen op moet lossen. Hij heeft natuurlijk zijn leeftijd mee, dat geeft overwicht. Ik krijg zo af en toe iets naar m’n hoofd als: ‘Zo, ben je met je vader op stap?’ Of: ‘Weet je moeder wel dat je buiten bent?’ Als agent moet je tegen een stootje kunnen en niet snel boos worden, leert Wolf mij. ‘En als mensen wat griepen omdat ze een bekeuring krijgen is dat toch logisch, dat vind jij ook niet leuk?’
Korting bij de visboer
Wolf weet mij feilloos te vertellen bij welke winkels je korting krijgt, als je in uniform binnenstapt. ‘Hoef je niet om te vragen, krijg je gewoon omdat je agent bent. Let maar op bij die visboer op het Kwakersplein. Als je daar een paar harinkjes koopt, geef je een gulden en krijg je vier kwartjes terug.’ Volgens Wolf moet dat wel zo, want de andere mensen mogen niet zien dat je de haringen eigenlijk voor niets krijgt. Zo word ik ingewijd in de wereld van het dalven en naggen, het misbruik maken van je functie. Wolf noemt dat gebruikmaken van je uniform. Dat wordt vergoelijkt met: ‘Ons salaris is niet zo best, je kunt er nauwelijks je gezin van onderhouden.’
Hoewel ik zelf nooit heb gezien dat bekeuringen werden verscheurd of weggemoffeld als er korting werd gegeven of een agent een broodje of een haring gratis kreeg, zal dat best gebeurd zijn. Een verdachte kon mij niet bozer maken dan door te zeggen: ‘Ik een bekeuring? Dan hoeven jouw collega’s niet meer voor kortingen bij mij aan te kloppen.’ Of als er werd geroepen: ‘Ik ken de hoofdcommissaris goed,’ dan zei ik heel stoïcijns terug: ‘Dan heeft u elk geval een goede kennis. Maar nu graag uw naam en verdere gegevens.’
Dat het salaris van politiemensen niet best is, blijkt overduidelijk als ik de eerste keer de nachtdienst inga, van 23.00 uur tot 07.00 uur. Na 02.00 uur gaat in de wachtkamer het licht uit. Oudere agenten schuiven een aantal stoelen tegen elkaar aan. Ze gaan languit op die stoelen liggen of op de bank onder het raam, trekken wat jassen over zich heen en het duurt niet lang of je hoort ze ronken. Geen beweging meer in te krijgen. Samen met een andere jonge agent, Piet de Wit, draaien wij de politiedienst op straat. De oudjes, zoals wij ze wat schamper noemen, moeten wel rusten, want om 10.00 uur stappen ze in een lesauto om wat bij te verdienen.
Wolf is een meester in het beslechten van crisissen, zoals knokpartijen of echtelijke twisten. Ik smul daarvan. Prachtig zoals hij dat doet. Maar ja, het is anders als je het zelf moet doen. Via de meldkamer krijgen we opdracht om naar de Jacob van Lennepkade te gaan waar het voor de zoveelste keer bal is tussen twee echtelieden. De Jacob van Lennepkade ligt in Amsterdam-West in een buurt met veel sociale problemen, een buurt waar de politie regelmatig naartoe moet om assistentie te verlenen. Er is vaak sprake van elkaar pestende buren, geluidsoverlast en vechtpartijtjes, zaken die de politie dan maar weer moet zien op te lossen. Er zijn veel kleine woningen, voor en achter gescheiden door een halfsteens muurtje waardoor het verschrikkelijk gehorig is. Niet zo gek dat mensen elkaar soms meer dan zat zijn. Als je een poosje bij de politie werkt, dan weet je wat de mensheid elkaar kan aandoen. Er zijn treiterpartijen en er wordt lysol of soms petroleum voor de deur gegooid. Ook scheldkanonnades, vechtpartijen en bewust stampen of kloppen op de muur zijn heel gewoon. De politie moet dan maar weer scheidsrechteren en krijgt soms zelf de volle laag. ‘Klaas, nu is het jouw beurt het op te lossen. Ik kijk wel hoe je het doet, volgens mij kun je het,’ zegt Wolf glimlachend als we bij het adres zijn aangekomen. De voordeur staat open. Dat hebben de buren kennelijk gedaan die gebeld hebben omdat ze zo langzamerhand doodziek zijn van het ruziënde echtpaar. Wij lopen een smalle trap op en horen boven een man en een vrouw tegen elkaar krijsen. Als we de woonkamer binnenstappen, zien we een man en een vrouw met vuurrode koppen tegenover elkaar staan. De grond ligt bezaaid met kapot gesmeten borden en kopjes, het is een grote bende. ‘Die klootzak denkt dat ik alles van hem pik!’ schreeuwt de vrouw die haar neus tegen die van de man drukt. Ik zie haar felle ogen die vuur spugen. Ik weet ze uit elkaar te praten en op rustige toon samen aan tafel te krijgen. Zo, dat is in elk geval gelukt, denk ik. Wolf geeft mij een knipoog.
Als je een poosje bij de politie werkt, dan weet je wat de mensheid elkaar kan aan doen
De wankele vrede duurt totdat de man een lullige opmerking plaatst. Ik zie het gezicht van de vrouw verstrakken. Ze pakt een wekker die op de tafel staat en gooit die vlak langs mijn hoofd midden in het gezicht van haar man. Die gaat hevig bloedend onderuit. Er wordt direct een ziekenauto besteld en de gewonde man wordt afgevoerd. En de vrouw? Die wordt door ons in de boeien geslagen. Ik baal er stevig van. Ik moest het oplossen en het ging faliekant mis. We lopen de trap af en ik hoor Wolf zeggen: ‘Klaas, ach de ene keer gaat het goed en de volgende keer, ach ja, dan gaat het fout.’
Aparte vogels
Ik geniet van het afwisselende politiewerk. Gelukkig kan ik goed opschieten met mijn collega’s. Er zitten een paar aparte vogels tussen. Zoals Jaap Deen. Als hij van de adjudanten weer op zijn duvel had gekregen omdat hij te weinig transactiegeld afrekende, stapte hij het Leidseplein op en ging bij een voetgangersoversteekplaats staan. Iedereen die het bij rood licht waagde ook maar met één teen op de oversteekplaats te gaan staan, was dan de pineut. Soms was het een hele ploeg die door het rode licht overstak. Dan spreidde Deen zijn armen wijd uit en sommeerde de hele groep mee te gaan naar het bureau. Hij ging dan in de agentenwacht achter een tafel zitten en liet iedereen vijf gulden voor de overtreding betalen. ‘Zo,’ zei hij dan, ‘ik heb voldoende verdiend, de adjudanten kunnen weer tevreden zijn.’
Ook was er een collega die ruziemaakte met bijna elke trambestuurder. Hij was zelf trambestuurder geweest en niemand wist waarom hij nu zo’n hekel aan zijn oud-collega’s had. Om de paar dagen trok hij wel een bestuurder van de tram en sleepte hem mee naar het bureau. Bijna altijd ging het om belediging van een ambtenaar in functie. Gewoon maf, maar niemand zei er iets van.
Als ik met collega Ripassa, een Indische jongen, de straat op ging en we schreven een bekeuring uit, dan was de kop van het proces-verbaal helemaal gevuld met al zijn voornamen. Zijn vader was zo koningsgezind dat hij zijn zoon bij de geboorte alle voornamen van prins Bernhard had gegeven. Hij heeft nog via de officier van justitie geprobeerd om maar één voornaam in het procesverbaal te mogen gebruiken, maar dat verzoek werd afgewezen. Ook was er brigadier-wachtcommandant Arie van Kampen die, als er tijdens een nachtdienst een burger binnenkwam, net zo lang met hem bleef kletsen tot de persoon in kwestie van ellende het bureau uit- stormde. Soms liep hij achter hem aan en begon voor het bureau weer met hem te discussiëren. Aardige man, had alleen zo af en toe een pleister op zijn mond nodig.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- HH, ANP, BSR