We tekenen begin jaren 70 als Alice Cooper zich heeft opgewerkt tot het meest onwaarschijnlijke sekssymbool in de popmuziek. Op tienerkamers hangt hij naast androgyne Britse generatiegenoten als Marc Bolan en David Bowie.
Alice is anders, een Amerikaanse slungel met een gebogen postuur, een flinke neus en vettig lang zwart haar. Begeleid door vier muzikanten die eruit zien alsof ze expres de afslag naar de afkickkliniek hebben gemist, treedt hij op in gescheurde dameskleren met hooggehakte lieslaarzen. Zijn mistroostige, vroegoude kop is bewerkt met uitgelopen schmink. Zijn stem is rauw en gemeen, bij vlagen wreed, een op en top Amerikaanse snauw. De band speelt monolithische hardrock, opgesierd met briljante riffs die songs als School’s Out en Elected tot hardrockklassiekers maken. En niet te vergeten het meesterwerkje I’m Eighteen uit 1971, waarmee Alice Cooper, ook al kwam de band uit Phoenix, Arizona, inhaakte op de sound van Detroit: oerpunk, geknipt voor een generatie die geen boodschap had aan het love & peace geneuzel van hun oudere broers en zussen. ‘I’m eighteen, and I don’t know what I want / I’m eighteen and I like it.’
Als Alice Cooper in 1972 in de Rotterdamse concertzaal De Doelen komt optreden, verbieden ver- ontruste ouders hun kinderen om het gebeuren te bezoeken. ‘Mijn moeder had gelezen dat hij kippen slachtte op het toneel,’ vertelt Joke Brandt (63) uit Ridderkerk, die er als troostprijs wel in slaagde een poster van Alice met een grote boa constrictor te bemachtigen. Waarom was ze fan? ‘Het was behoorlijk spannend en provocerend. Bekijk de clip van Elected nog maar eens.’
Die clip, uit 1972, toont Alice als Amerikaanse presidentskandidaat. Hij gaat gekleed in een wit pak met zwarte revers en hoge witte hoed. Zijn bovenlijf is ontbloot. Hij draagt een kettinkje met een kruisje, en in de broekband zit een knipmes. Hij schudt op straat de handen van verbouwereerde mensen. Binnen, in het partijhoofdkwartier, is het een feest van bierblikken. De dollarbiljetten vliegen in het rond nadat de campagneleider, een chimpansee met een wit hoedje en wit overhemd, ze met een kruiwagen binnen heeft gebracht. De muziek, gitaren, blazers, strijkers, drums en een ‘electeeeeed’ gillende Alice gaat in overdrive. Waanzin en spektakel: de Amerikaanse politiek in 3.40 minuten samengevat.
Namaakbloed
Mogelijk had Jokes moeder die clip gezien toen haar dochter gefascineerd naar Avro’s Toppop keek. Waarschijnlijk had ze ook gelezen over de strop die op het toneel werd gebruikt om de zanger te straffen voor zijn zonden. Over de slang die langs de nek en het bovenlichaam van Alice kronkelde. Alice in een dwangbuis. Alice die met een zwaard en bijl een babypop bewerkt als de band Dead Babies speelt, waarna het namaakbloed lustig rondspat. Of Alice die de liefde bedrijft met een etalagepop, terwijl de muzikanten I Love The Dead inzetten.
Het paste allemaal perfect bij de popster die de shockrock uitvond. De inspiratie kwam niet van de zweverige Indiase filosofieën of linkse pamfletten, maar van televisie, stripverhalen, cartoons en horrorfilms, de wereld van pulp en trash. Daarmee sprak hij een nieuw publiek aan, dat te jong en ongedurig was voor de introspectieve liedjes van James Taylor en Joni Mitchell. Toen de Summer of Love zich in 1967 voltrok, zaten zij net op de lagere school. Als tieners groeiden zij op met rockmuziek en televisie als vanzelfsprekendheden. Hun tijdperk was dat van de post-sixties-leegte. De oorlog in Vietnam liep ten einde, de Amsterdamse Provo’s waren van het toneel verdwenen. Jimi Hendrix, Janis Joplin, Brian Jones en Jim Morrison waren dood. De droom was voorbij, en jeugd wilde herrie en vermaak, seks en geweld, hippies ergeren en ouders choqueren.
Alice Cooper speelde in op die verlangens, hij beschouwde zijn muziek als exponent van ‘derde generatie rock’ en schreef in 1972 het lijflied School’s Out met pakkende regels als ‘We’ve got no class / and we’ve got no principles / we can’t even think up a word that rhymes’. De school achter je laten, opblazen desnoods, fuck intellectualisme. Het heersende gevoel werd briljant vastgelegd in de speelfilm Dazed and Confused, die zich afspeelt in de zomer van 1976, een verhaal over opspelende hormonen, lastige ouders, nare onderwijzers, dope en drank. Zo’n langgerekt tienermoment waarin alles voortraast en iedereen op het punt staat iets ongehoords te doen. Natuurlijk is School’s Out de klapper van de soundtrack die een prachtig beeld geeft van ‘derde generatie rock’, met bands als Aerosmith, Kiss en Foghat. School’s Out begint met een iconische nagels-over-het-schoolbord gitaarriff, ta-da-heeeeh, ta-da-heeeh, ta-da-heeeh-jaah. Meteen daarna lijkt het hele instrumentarium de trap af te donderen. Maar iedereen herstelt zich voor het volgende snarenspervuur en het meebrulbare refrein: ‘School’s out for summer, school’s out forever’. Het was destijds verkrijgbaar als singletje, gestoken
in een fotohoes met een liggende, zwaar opgemaakte, naakte Alice met een slang die zijn edele delen verbergt. Het nummer was ook te vinden op de gelijknamige lp, die alleen al om de hoes de aanschaf waard was. Hij stelde een houten schoolbank voor, waarin de namen van de bandleden waren gekrast. Je kon hem op poten zetten en openklappen en kijken wat de gemiddelde Amerikaanse tiener in de lade verborg: strips, kauwgom, catapult, knipmes, knikkers, een liefdesbriefje. Op de koop toe was het zwarte vinyl gestoken in een wit damesslipje.
Goedkope hoeren
Seks was belangrijk voor Alice en zijn fans. ‘Een jonger publiek staat opener voor seksuele fantasieën,’ zei hij in 1973 tegen Rolling Stone. ‘Toen ik zestien was, was ik constant bezig met wat ik toen als ontzettend smerige seksuele fantasieën beschouwde. Maar er bestaat niet zoiets als smerig. Alice geeft een seksuele uitlaatklep. Wij schrijven niks voor, we zijn er voor het plezier.’ Toen hem naar het waarom werd gevraagd, zei hij: ‘Omdat de kids het nodig hebben. Omdat ze stapelgek worden als ze hun ouders geloven. Dan plegen ze massaal zelfmoord. Maar als ze naar mij luisteren en gewoon toegeven aan hun seksuele fantasieën, dan komt dat hun geestelijke gezondheid ten goede. Wat is het probleem zolang de seks niemand pijn doet? Er is niks mis met perversiteiten, zolang niemand fysiek wordt beschadigd.’
Natuurlijk was het spel met gender ook opwindend. De band droeg glitterende vrouwenkleren, minirokjes, negligés en verwees naar zichzelf als ‘goedkope, opzichtige hoeren’. Alice had zich voorstander van ‘seks zonder categorieën’ verklaard. ‘Ik heb het nog nooit met een kerel gedaan, maar dat betekent niet dat ik dat nooit zal doen,’ zei hij. En die verwarrende naam...
Toen ik zestien was, was ik constant bezig met wat ik toen als ontzettend smerige seksuele fantasieën beschouwde. Maar er bestaat niet zoiets als smerig
Alice Cooper was zowel de naam van de band als van de zanger. De laatste was op 4 februari 1948 in Detroit geboren als Vincent Damon Furnier. Lang zou hij niet in de autostad blijven, want Vince had last van astma, en Detroit was nat, koud en smerig. Daarom verhuisden de Furniers na wat omzwervingen naar Phoenix, een stad in de Sonora-woestijn. Op de middelbare school raakte Vince bevriend met Dennis Dunaway. Ze deelden een liefde voor horrorfilms en Salvador Dalí. The Beatles waren een openbaring, maar al snel raak- ten ze verslingerd aan het ruigere werk van The Rolling Stones en The Yardbirds. Samen met de gitaarspelende Glen Buxton begonnen ze in 1964 een band, met Dunaway op basgitaar en Vince als zanger. The Earwigs noemden ze zich, Beatles-na- apers. Geen toffe naam. The Spiders klonk beter. Ze gingen naar de studio en namen, inmiddels bijgestaan door slaggitarist Michael Bruce en een drummer, twee singles op. De tweede, Don’t Blow Your Mind, haalde de toppositie op de lokale hitparade.
Al snel was Phoenix te klein voor de ambities van de band, en dus trokken ze westwaarts naar het mekka van de muziekindustrie, Los Angeles. Inmiddels hadden ze ook een permanente drummer gevonden in Neal Smith. De naam werd veranderd in Nazz. Deze oerversie van Alice Cooper heeft de wereld een singletje geschonken, Lay Down and Die, Goodbye. Dit morbide relaas van een ter dood veroordeelde ging een paar jaar geleden voor 1037 dollar van de hand op eBay. Toen bleek dat er al een andere band was die Nazz heette, werd in 1968 gekozen voor Alice Cooper. Een opmerkelijke naam voor een band met vijf langharige jongens. Er doen verschillende verhalen de ronde over de oorsprong van de naam. De meest populaire, onder meer verkondigd in de Alice Cooper-documentaire Super Duper is dat hij voortkwam uit een ouijabord-sessie, waarin het orakel Vince vertelde dat hij een reïncarnatie was van een Engelse heks, genaamd Alice Cooper. Elders zei Vince dat hij iets wilde dat hem deed denken aan Lizzie Borden, die in 1892 haar vader en stiefmoeder met een bijl vermoordde.
Bebloede kippenkop
In LA leerde de band de The GTOs kennen, Girls Together Outrageously, een combinatie van een vrijgevochten rockband en een groupiescollectief, die deel uitmaakte van de scene rond Frank Zappa. De meiden besloten om de bandleden te kleden. Dat betekende veel glitter, glans en kleur. Zappa, een cynicus die allergisch was voor de zweverige Californische hippies, vond het prachtig. Hij bood de vijf zonderlingen uit Arizona een platencontract aan voor drie albums. Het eerste, Pretties for You, verscheen in 1969. Op de achterkant zien we de boys als psychedelische travestieten, met de zanger in een goud met groene glitterjurk. Voor de hoes van de opvolger Easy Action is het vijftal van achteren gefotografeerd: ontbloot bovenlijf, haar tot ver over de schouderbladen, linkerhand wulps op de heup. De hoezen bleken interessanter dan de muziek, die bleef steken in ongestructureerde psychedelica.
De Californische hippies hadden moeite met Alice Cooper. ‘Wij waren te vreemd voor LA. In LA was iedereen groovy, en Alice Cooper was als een vaudeville-freakshow. We maakten iedereen bang, want ze zaten allemaal onder de lsd. Binnen twee songs was de zaal leeg,’ zei Alice, die zijn dag doorgaans begon met bier. Zappa raadde de mannen aan om een manager te zoeken. Ze vonden ene Shep Gordon, die weinig notie van muziek had, maar als afgestudeerd socioloog wel begreep hoe je een band aan de man brengt: seks, geweld en verzet tegen het ouderlijk gezag. Het was aan Gordon te danken dat Alice Cooper werd uitgenodigd op het Rock ’n Roll Revival Festival dat op 13 september 1969 in Toronto plaatsvond. Gordon had afgesproken dat de band gratis zou optreden op voorwaarde dat ze vlak voor de hoofdact John Lennon and the Plastic Ono Band zouden spelen.
Het was nu of nooit, moeten Gordon en Vince hebben gedacht. En zo vond in Toronto het incident met de kip plaats, waar Jokes moeder in Ridderkerk over had gelezen. Ook hier zwerft de waarheid ergens in het luchtruim. Het meest aannemelijke verhaal is dat Alice, gehuld in een zwarte sm-outfit, op een of andere manier (opzet of toeval?) een witte kip had gevonden en die in het 20.000 man sterke publiek smeet. Later zou hij zeggen dat hij als stadsjongen geen enkel idee had dat een kip niet kon vliegen. Het beest kwakte neer tussen de toeschouwers. In zijn memoires They Call Me Supermensch schrijft Gordon wat hij daarna zag: ‘Een paar seconden leek iedereen verbluft. En toen gingen ze loos. Het was verbluffend. Dit waren de hoogtijdagen van het peace & love hippietijdperk. Maar Alice had ze zo op weten te zwepen dat ze die kip uit elkaar rukten, en de stukken naar hem terug smeten – vleugels, poten, de kop, allemaal bebloed. Ik moest mijn hoofd wegdraaien. Ik val f lauw als ik bloed zie.’
Het incident had twee gevolgen. Allereerst leverde het Alice Cooper veel media-aandacht op (het gerucht ging dat hij met zijn tanden het kippenhoofd van de romp had gerukt). Maar het werd ook duidelijk dat er voor een dierenbeul geen plek was in het vredelievende Californië. Dus pakte de band weer zijn boeltje en reed 3671 kilometer oostwaarts om kwartier te maken nabij Alice’s geboortestad Detroit, waar de scene, zo hadden ze begrepen, wat ruiger was. Dat bleek een schot in de roos, na vijf jaar ploeteren brak eindelijk het moment aan van juiste moment en juiste plek.
In L.A. maakten wij iedereen bang, binnen twee songs was de zaal leeg
Detroit had dankzij de grote toestroom zwarte Amerikanen uit het Zuiden die in de autofabrieken kwamen werken een bijzondere muzikale historie. Er liepen lijnen van de zwarte gospel via souldiva Aretha Franklin naar de Supremes en de funk van Funkadelic, en van de grotestadsblues van John Lee Hooker naar de straatrock van Iggy and the Stooges en MC5. Detroit was een harde arbeidersstad, berucht ook vanwege de rassenrellen van 1967, die vijf dagen duurden en 43 levens eisten. Er vonden 7231 arrestaties plaats en 2509 gebouwen werden geplunderd en in brand gestoken. ‘Oh, the Motor City’s burning,’ treurde John Lee Hooker. Het jaar erna gaf MC5 een snijdende versie van die song ten beste op het live-album Kick Out The Jams, dat wordt beschouwd als het ultieme voorbeeld van Detroit-hardrock. De MC5-leden waren politiek geëngageerd, gelieerd aan de linksradicale (en anti-racistische) White Panther Party, die een manifest hadden opgesteld rond de veelbelovende slogan ‘Dope, Guns and Fucking in the Street’. Op het toneel was de band wild en explosief. Iggy and the Stooges oogden op hun beurt meer als een gang gedrogeerde delinquenten, met Iggy als destructief middelpunt, rollend in gebroken glas terwijl hij zong ‘I’ve been dirt, and I don’t care’.
Handenvol quaaludes
Alice en zijn kameraden voelden zich helemaal thuis. ‘Los Angeles had zijn eigen geluid met The Doors, Love en Buffalo Springfield, San Francisco had de Grateful Dead en Jefferson Airplane. New York had The Rascals en de Velvet Underground. Maar in Detroit werd de woeste hardrock geboren. Nadat we ons nergens geaccepteerd voelden (noch qua muziek, noch qua image) was Detroit de enige plek die de door gitaren gestuurde, harde sound van Alice Cooper begreep, evenals onze waanzinnige show. Detroit was een toevluchtsoord voor outcasts. En toen ze ontdekten dat ik in East Detroit geboren was, waren we thuis.’
Hier is een aantekening op zijn plaats. Vince was op zijn zevende uit Detroit vertrokken en net als alle andere bandleden was hij opgegroeid in de zuidelijke woestijnstad Phoenix, 3230 kilometer verderop. Bovendien zou het verblijf van Alice Cooper in de Motor City nog geen twee jaar duren. ‘Ik associeer hem niet direct met Detroit,’ zegt de in Detroit geboren en getogen 52-jarige beeldend kunstenaar Kiersten Armstrong, die midden jaren 80 deel uitmaakte van de lokale punkscene. ‘Alle bands waren beïnvloed door Iggy and The Stooges en MC5, niet door Alice Cooper.’
Detroit, beaamt Armstrong, is een geweldige muziekstad. ‘Muziek was wat mensen verbond.’ Ze praat over de Cass Corridor, begin jaren 70 de creatieve buurt van Detroit, bevolkt door kunstenaars en muzikanten. Hier huisde ook de redactie van Creem dat zichzelf adverteerde als ‘America’s Only Rock-’n-Roll Magazine’. Creem was de tegenhanger van het in San Francisco zetelende Rolling Stone. Waar Rolling Stone politiek correct was, toonde Creem een totaal gebrek aan respect. Rolling Stone schreef voor en over hippies, Creem vereerde de rafelranden van de rock-’n-roll, verbeeld door bands als Mott the Hoople, New York Dolls en Black Sabbath en lokale helden, waaronder MC5, Stooges, Grand Funk Railroad en Alice Cooper, wiens verlopen kop herhaaldelijk op de omslag van het blad verscheen. Tussen 1968 en 1972 had Detroit in de woorden van Alice ‘de beste rockscene ter wereld (...) En als je een softrockband was, dan maakten ze korte metten met je’. Hier lurkte het publiek niet vredig aan de chillum, maar slikte het handenvol quaaludes, downers die in combinatie met alcohol agressie opwekken.
Alice absorbeerde alle Detroit-invloeden, van de zelfdestructieve shows van Iggy tot de dubbelloops gitaaraanval van MC5, om daar vervolgens zijn eigen unieke draai aan te geven. Zijn grootste kracht was de show, die steeds omvangrijker en surrealistischer werd. Maar de muziek moet evenmin worden onderschat. Het geheime wapen was de jonge producer Bob Ezrin, de man die de muzikanten discipline leerde en hun het belang van simpele songs bij bracht. ‘Dumb it down, hit them on a basic level,’ luidde zijn credo. Hij zou daar dan middels piano, strijkers en blazers zijn eigen bombast aan toevoegen, zodat het toch uniek bleef klinken. Tijdens hun verblijf in Detroit nam Alice Cooper drie van de beste platen uit zijn carrière op: Love it to Death, Killer en School’s Out.
Op Love it to Death uit 1971 horen we voor het eerst het geluid dat Alice Cooper wereldberoemd zou maken: sleazy Detroit-rock, wat progressieve uitstapjes, en teksten die een nieuwe generatie rockfans aanspreken. Ze gaan over seks (Is It My Body?), onverschilligheid (I’m Eighteen) en waanzin (The Ballad of Dwight Fry). De hoes zorgt voor wat opschudding omdat Alice op de foto zijn duim zodanig voor zijn kruis heeft geplaatst dat het lijkt alsof hij een exhibitionist is. De platenmaatschappij haalt die versie snel uit de handel.
De opvolger, Killer, eveneens uit 1971, wordt beschouwd als het meesterwerk. Ex-Sex Pistol John Lydon noemde het zelfs ‘het beste rockalbum aller tijden’. Gestoken in een rode hoes met slang is Killer zonder meer de meest Detroitse plaat uit het oeuvre, rauw, maar stijlvol en slim. Het geluid van de autostad weerklinkt meteen in de openingstrack, het wraakzuchtige Under My Wheels, en dendert daarna onverminderd door. Maar op het ruim acht minuten durende Halo of Flies, waarin My Favorite Things uit The Sound of Music wordt geciteerd, laat de band zien dat het meer in zijn mars heeft dan basale riffs. Het nummer werd destijds kapot gedraaid in Radio Veronica’s cultprogramma Adje Bouman Top Tien, waarna het alleen in Nederland als single werd uitgebracht, met op het fotohoesje een Alice in lieslaarzen met tijgermotief en de tekst ‘Number 8 in Radio Veronica’s Top 100 of All Times’.
Na alarmerende problemen met alcohol en cocaïne kickte hij af, en werd net als zijn vader een brave christen
Het laatste album uit de Detroit-trilogie was School’s Out, met de beroemde hitsingle die in Engeland een eerste plaats bereikte, en ook in Nederland in de Top 10 kwam. Maar toen die successen werden gevierd, was het alweer gedaan met het Detroit-avontuur van Alice en zijn kompanen. De scene was geïmplodeerd. De Stooges en MC5 hadden de zelfdestructie tot kunst verheven en waren uiteen gespat. Het soullabel Tamla Motown stond op punt om naar Los Angeles te verhuizen. En de redactie van Creem koos voor een veilige plek buiten de stad nadat Cass Corridor was verworden tot een ontmoetingsplek voor verslaafden, prostituees en dealers. Detroit zeeg ineen en wachtte op de volgende generatie garagerockers die weer nieuw leven in de motor city zouden blazen. Die kwam eind jaren 90 met The White Stripes.
Bij vlagen briljant
Als band maakte Alice Cooper nog twee albums, het uiterst succesvolle, bombastische Billion Dollar Babies, met drie hitsingles en een ode aan de fans in de vorm van Sick Things (‘You things are heavenly / when you come visit me’). Daarna kwam het teleurstellende Muscle of Love, waarop Glen Buxton, de bedenker van de geniale riffs, om ‘gezondheidsredenen’ niet meer te horen is, ook al wordt hij nog wel op de hoes vermeld. Het was het einde van de band en het begin van Alice Cooper als soloartiest, bij vlagen briljant, bij vlagen een parodie van zichzelf. Na alarmerende problemen met alcohol en cocaïne kickte hij af, werd net als zijn vader en grootvader een brave christen, en bekwaamde zich in golf. Oude fans als Joke Brandt waren toen allang afgehaakt. Punk diende zich aan, en dat was in haar woorden ‘veel spannender en provocerender’.
Maar de Detroitse jaren waren de vormingsjaren voor Alice Cooper, de authenticiteitsstempel in zijn muziekpaspoort. ‘Je arriveert, praat over je Detroitse wortels, krijgt veel steun van de lokale scene, en dan, als het tijd is, pak je je biezen, en later poch je “ik kom uit Detroit”,’ vat Kiersten Armstrong de onverslijtbare street credibility van haar stad samen.
Nu is er Alice Coopers nieuwe soloalbum Detroit Stories, een ode aan de muziek van de Motor City, met twee nummers waarop zijn oude makkers (behalve de in 1997 overleden Buxton) ook weer te horen zijn. De inmiddels 73-jarige Alice hunkerde al een tijd naar harde, basale rock zonder franje. ‘Ik wil die gitaar horen,’ zei hij een paar jaar geleden in een gesprek met fellow Michigan-rocker Andrew WK. ‘Ik wil drie gitaren horen. Ik wil die machtige power chords horen. Dat allemaal. En als er ooit een tijd komt dat ik dat niet meer wil horen, dan is er iets heel erg mis.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Ear Music / Jenny Risher, ANP