Jan Heemskerk

‘Hij zag er niet best uit en al snel werd duidelijk dat hij acuut moest worden gedotterd’

Van dichtbij maakte Jan Heemskerk mee hoe de zorghelden in actie kwamen. Hij vindt dan ook dat ze alles zouden moeten krijgen waar ze in deze begrotingstijd om vragen. 'Op de donderdag vóór de vrijdag dat mijn zoon zou gaan trouwen, een paar uur ná de kennismaking met de ouders van de bruid, kreeg mijn vader een hartinfarct.'

Jan Heemskerk

Op de maandag vóór de vrijdag dat mijn zoon zou gaan trouwen op Texel, omdat zijn grootouders, mijn ouders daar wonen, werd mijn moeder, zijn oma, getroffen door een acute galblaasontsteking en per ambulance en veerpont afgevoerd naar het ziekenhuis in Den Helder.

Het was een lelijke ontsteking van het soort dat de artsen normaliter eerst bestrijden met antibiotica, want dat opereert wat makkelijker, en dat die galblaas eruit moest, was wel duidelijk. Maar mijn moeder had helse pijnen en wilde bovendien per se het huwelijk op vrijdag halen. Gelukkig trof ze een chirurg die het kon ‘invoelen’ en werd ze kwiek van het opstandige orgaan verlost. Twee dagen later was ze weer thuis, ruim op tijd voor de kennismaking met de ouders van de bruid.

Op de donderdag vóór de vrijdag dat mijn zoon zou gaan trouwen, een paar uur ná de kennismaking met de ouders van de bruid, kreeg mijn vader een hartinfarct. Ik was inmiddels al op Texel, in een restaurantje vlak bij mijn ouders, en kwam dus ongeveer tegelijk met de ambulance aan op de plaats des onheils. Hij zag er niet best uit en al snel werd duidelijk dat hij acuut moest worden gedotterd, en dus naar Alkmaar moest worden gebracht, want dotteren doen ze niet in Den Helder.

Tegen de tijd dat mijn vader wat noodmedicatie had toegediend gekregen en in de ambulance was vastgesnoerd, was mevrouw Heemskerk ook gearriveerd en reden wij met de Dacia Sandero van mijn ouders met krijsende koppelingsplaten achter de ziekenwagen aan, die met een flinke vaart in de richting van de veerhaven stoof, waar een speciale after hours-pont voor dit soort noodgevallen bleek te liggen. Normaal gesproken.

Een paar kilometer verder stopte de ambulance. De chauffeur stapte uit en kwam aan ons raampje. Het pontje was gestremd en we gingen nu naar de landingsplaats van de traumaheli, ‘dat is spectaculair hoor, dat wil je wel even zien’. Twee kilometer verderop stopte de ambulance weer, de heli stond vast in Groningen, we gingen naar een naburige marinehaven waar mijn vader zou worden opgehaald met een reddingsboot van de KNRM.

Na een korte dodenrit kwamen we inderdaad bij een haventje waar we bij de slagboom werden doorgelaten door een reusachtige marinier en ons eindelijk bij vader in de ziekenwagen konden voegen. Hij zag er stukken beter uit en was de verpleegkundige vol vuur aan het vertellen over die ene keer dat hij in een klein rubberbootje was gedropt in een kolkende Noordzee.

Wat er binnen kwam varen was bepaald geen klein rubberbootje, maar een oranje rib van een meter of twintig en twee keer duizend pk vermogen. Er kwamen tien matrozen uit, die hem zonder omhaal inpakten en aan boord hesen. ‘Jullie moeten dit wel filmen,’ riep hij nog boven het lawaai van de turbines uit. Het waren famous last words geweest.

Ware het niet dat hij veilig aankwam in Alkmaar, succesvol werd gedotterd en die vrijdag dankzij een Facetime-verbinding toch nog het huwelijk kon bijwonen van zijn kleinzoon, mijn zoon. En hij nu weer veilig thuis is op Texel, waar hij zich met een beetje hulp van Thuiszorg en (klein)kinderen alweer heel aardig staande houdt.

Waar gaat dit over? Over de zorg. En dat deze mensen, die allemaal hun stinkende best hebben gedaan om mijn vader en moeder het leven te redden, alles krijgen waar ze in deze begrotingstijd om vragen. Omdat zij – en hun collega’s – het verdienen. En dat niet vaak genoeg kan worden gezegd.